CORONAFIETSEN
(richting Berlijn)
2. Naar Gütersloh
Wat een onzichtbaar lijntje op de grond kan doen. Voorbij de streep, net na Café Grenszicht, wordt Zwilbroek Zwillbrock. Dat valt nog mee. Maar net over de lijn moet je bij het betreden van een café of hotel een mondkapje in stelling brengen, ervoor niet.
Een kapjesloze Nederlandse vrouw staat er daarom in Hotel Kloppendiek beteuterd bij. Kan ze bij de bar geen kapje kopen, vraagt ze. Nein. Hoewel ze hier ook best ‘Nee’ willen zeggen. De meeste Zwillbrockers zijn tweetalig.
Snel gaan zitten is de enige optie om haar vergrijp door de vingers te zien.
‘Kloppen’ waren gelovige vrouwen. Die hadden wellicht kapjes op, maar niet vóór. Tijden veranderen. Het caféterras is behoorlijk vol, maar volgens de drukbetatoeëerde waardin kan dat het seizoen niet meer redden.
Qua corona hebben ze hier trouwens één van de (zeer) zwakke schakels in de infectieketen onder handen genomen die doorgaans aan de aandacht ontsnapt. In de hotelkamer zit de afstandsbediening van de televisie in een plastic hoesje. ‘Gedesinfecteerd’ staat erop. Goed, ook in Napels zouden ze zoiets kunnen bedenken, maar hier vertrouwen we er blind op dat ze het ook echt hebben gedaan.
Toch is er zelfs op dit voorbeeldige adres nog een zwakke schakel over. Op het terras. Het is een schakel die beweegt. De huiskat gaat van tafel tot tafel en wordt daarbij door iedereen geaaid, bij wijze van virus-estafette.
Ondertussen loopt de vrouw van de bediening zich het vuur uit de sloffen. Wat voor afstand zou ze zo afleggen op een dag? Ze weet het precies en geeft ons via haar smartphone de tussenstand. Haar dagrecord? Zesendertigduizend stappen.
In onze bagage slepen we een klamboe mee, maar dit hotel heeft horren. Hulde! Dat zou verplicht moeten zijn. Rookmelder, brandtrap, horren.
De duisternis is gevallen en we roken een sigaartje in de openbare tuin van een kerk. Achterin het godshuis is een hoge ruimte fel verlicht. Er klinkt gelach, veel gelach. Vindt Gott dat gut? Of denkt-ie: ‘In mijn huis mag het wel een tandje minder?’
Ondertussen suist een vleermuis door het luchtruim en doet zich tegoed aan de arme muggen die door de hotelhorren buiten moeten blijven. Maar zoveel muggen zijn er niet. Integendeel, het is veel te droog. Of komen ze uit het belendende Zwillbrocker Venn, een moeras met meertje?
Hoe dan ook, de vliegende muis zwenkt er lustig op los. Dat hoogst luchtwaardige virusbommetje. Waarschijnlijk waren het zijn Aziatische familieleden die de wereld in contact brachten met corona. Of zou dat kleine fladderratje boven ons hoofd het ook bij zich dragen?
Bij daglicht blijkt het ven compleet opgedroogd. Van een wateroppervlak geen spoor. En dus ook niet van de flamingo’s die zich hier vaak lieten zien. Het klimaat heeft ze op deze onverwachte plek gebracht en ze er ook weer verjaagd. Maar in de tussentijd had er zich een ware flamingo-horeca rond het ven gevestigd. Ook die staat nu droog.
Hoe je ook zoomt…
Het zindert. In de herfst. Van de e-bikedrukte aan de andere kant van de grens is hier geen sprake. Hier heerst rust. En hier heerst maïs. Maar hoe lang nog? Maïs is een uitgesproken dorstig gewas, maar zelfs de beekjes zijn vermoeid, het kabbelen voorbij.
Hier en daar worden de lange stengels uit hun lijden verlost. De oogst komt op gang en zware machines banen zich een uitzicht door het agrarische woud.
Na de grens is er nog meer verschil. Niet alleen zijn de meeste fietsers verdwenen, ook de huizen en de tuintjes zijn anders. Alles keurig, titptop onderhouden, variaties van hetzelfde, geen onkruidje te zien. En geen mensen. Waar zijn ze? Aan het werk, elders? Of zitten ze binnen? Loerend door de vitrages? Kijkend naar tv? Bezig met anonieme haatmail? Of gewoon braaf aan die Arbeit, thuis?
Haar gezicht staat strak, dat van de bazin van ons volgende hotel. Ze staat op knappen, al leren we we dat pas later. Misschien had ik het niet moeten doen, haar wijzen op dat lege pakje Drum, daar tussen de planten bij het venster. Misschien was dat wel de laatste druppel. Maar toen knapte ze nog niet. Ze deed het pas toen het eigenlijk niet kon, midden in de drukte van het diner. Haar enige mede-serveerster moest het wel vertellen, om te verklaren waarom alles zo lang duurde. Vanachter haar spatmasker onthulde ze: ‘De bazin heeft me alleen gelaten…’
Ze doolde ergens buiten rond, in het donker. Een tijd later was ze er weer, even. Daarna ging het dolen door en zagen we haar die avond niet meer terug. Al gauw deden we aan invullen van wat we niet wisten. Was het corona-stress, corona-geldgebrek? Of heel iets anders?
De eenzame serveerster maant ons ondertussen zelf ‘aan te vallen’ op het saladebuffet. ‘Zugreifen!’ zegt ze. Zijn we te gevoelig of klinkt dat echt zo agressief? Je ziet er ook beelden bij van Hollandse vakantiegangers die toeslaan op basis van all-you-can-eat. En bij dat greifen zie je de kledders corona al hangen aan de opschep-Löffel.
De bazin had ons na het eten zullen zeggen waar we onze fietsen moesten laten, maar ze was er niet meer. Ach, dat was het ergste niet. We zetten ‘onze jongens’ gewoon bij ons op de kamer. Gezellig, zo met z’n vieren. En snurken doen ze niet.
Toch lag je wakker en fantaseerde over hoe het verder zou gaan. De bazin onvindbaar, het hotel stuurloos. Gesloten?
Maar de volgende morgen is ze toch weer paraat. Met spatmasker en wel. Maar bij het afrekenen pakt ze mijn pinpas om die zelf in de pinterminal te steken. Nog zo’n breuk in de coronavrije keten. Ik durf het niet te weigeren omdat ik bang ben dat ze gaat huilen. Eerst die Drum en dan nu nog die pinpas…
Ik zie mijn kaart verdwijnen in het apparaat en vraag me af in hoeverre ook daarbinnen sprake kan zijn van virusoverdracht. Door ‘pinpaspenetratie’.
Hoe vaak gebeurt het dat je meegaat in coronaonverstandig gedrag om de ander niet voor het hoofd te stoten?
Ondanks haar crisis geeft de bazin nog flesjes water mee, ‘voor het fietsen in de hitte’. Roerend. Alweer om niets te doen om haar over de rand te krijgen neem ik ze aan, al ben ik scherp tegen flessenwater vanwege het milieu.
Buiten hangen plakkaten ter ere van aanstaande lokale verkiezingen. Een eind verderop gaan we aan de koffie. Bij een bakker, iets typisch Duits. Maar zelfs bij de bakker ontkom je niet aan contactregistratie.
Ik vraag een andere klant waar het hier bij de verkiezingen om gaat. ‘Klimaat’, zegt hij. ‘En windmolens’. Die mogen dan goed zijn voor het klimaat, maar splijten het electoraat in voor en tegen.
Hoezo, lelijk?!
Op de arm van de fietsenmaker in Havixbeck prijkt de tatoeage van een wolf, bij volle maan. Bij gebrek aan echte wolven. Kennelijk hebben die op weg naar Het Lage Land het Münsterland overgeslagen,.
Bij RADKULT verkopen ze bijna geen echte fietsen meer. Ook hier is het e-bikeKULT wat de klok slaat.
‘Qua andere fietsen verkoop ik alleen dure. Fietsen onder de duizend euro wil niemand nog’.
Zelf vraagt hij trouwens bijna niets voor zijn diensten, uit sympathie, lijkt het wel, voor de échte fietsers die er nog zijn.
Na Münster rijdt ons een beer achterop. Een beer op een fiets, uit de kop van Noord-Holland. Hij komt als geroepen. Hij is levensmiddelentechnoloog en onderwijst ons over maïs. Dat werd hoog tijd met al die groene muren om ons heen. Ruwweg zijn er drie soorten, onderwijst de beer. De soort die wij mensen eten – qua quantiteit vrijwel niks – de soort waar varkens van smullen – al veel meer – en dan de bulk. Daarvan wordt glucosestroop gemaakt, voor in koekjes en wat al niet. Zo leer je nog eens wat.
In Nederland hoorde ik trouwens nog van een vierde ‘soort’: Maïs als Maskerade. Daarbij interesseert de boer zich amper voor het deel boven de grond. Dat gebruikt hij alleen als excuus om eronder zijn mestoverschot te injecteren, weg te werken. Een kolfje naar zijn hand.
Zelf produceert de beer trouwens cacaomassa. Het bedrijf waarvoor hij dat doet, doet dat de klok rond. Altijd. corona of geen corona. Zonder cacaomassa geen chocola en zonder chocola is er geen aards leven mogelijk.
De beer mag dan groot en sterk zijn, hij is een beetje zenuwachtig. Hij is op weg naar een huis waar verre voorouders hebben gewoond en dat hij graag eens zou bezoeken. Maar de huidige bewoners weten niet dat hij komt. Mijn reisgenote weet raad: ‘Kom met bloemen’.
Het gezicht van de beer klaart op en betrekt dan weer: ‘En als er dan een man opendoet?’
Ondertussen produceert de fietsnavigator van onze verse vriend piepjes aan de lopende band. Als waarschuwing dat er een afslag komt. Wel handig, maar hij piept je de oren van het hoofd. Zelf gebruik ik voor het eerst een app op de smartphone. Basaler kan bijna niet. Een lijn op de kaart, dat is het. Werkt prima.
Nóg basaler zijn wegwijzertjes. Maar er is een hele rits aan routes, waarbij de R1, de belangrijkste, opvallend onopvallend is uitgevoerd.
Maar het allersimpelste bordje lijkt ook te werken voor ons traject. Hightech is dus nergens voor nodig, zou je zeggen. Behalve voor die ene keer, als er een bordje mist…
Warendorf staat bekend als paardenstad, maar dat geldt eigenlijk voor het hele Münsterland. Zonder paard ben je hier niks waard, lijkt het wel. Maar goed dat hier (nog) geen wolven zijn.
Bij het ontbijt kijkt mijn reisgenote intens. Naar mij? Welnee, ze kijkt straal langs me heen, naar een groot televisiescherm. Daarop komt een onwelkome tekst voorbij: Duitsland verklaart Noord- en Zuid-Holland tot rood coronagebied. Ai!
Wat heeft dat voor consequenties? Iedereen die vanuit die zone het land binnenkomt moet een test ondergaan en veertien dagen in quarantaine. Niet alleen dat. Ook degenen die de afgelopen veertien dagen in het rode gebied zijn geweest zijn de klos. Mensen zoals wij.
Wat nu? Even piekeren, maar dan zijn we eruit, denken we. De regeling zal toch alleen gelden voor mensen die vanaf de ‘roodverklaring’ het land binnenkomen? En wij waren er toen al. Alsof er op de grens achter ons een nieuw ijzeren gordijn is neergevallen. Volgens ons moet de ordelijke Duitse geest met onze stelling mee kunnen gaan. We zullen zien.
Ondertussen voelt het vreemd. Aan deze variant van wat er qua corona mis kon gaan hadden we niet gedacht. In de rug aangevallen door landgenoten die zich met moeite houden aan De Anderhalve Decimeter, voelt het alsof we ab sofort bij de oosterburen niet meer welkom zijn.
Zelfs het landschap ziet er in eerste instantie anders uit. Alsof we ons opeens bevinden ‘Behind enemy lines‘. Je krijgt visioenen, alsof de efficiënte Duitse anti-coronamachine ons misschien al op het spoor is en via het Roodkapjespoor van ingevulde formulieren, plus de data van onze mobiele telefoons, er zo meteen tussen de maïsvelden ineens een blokkade zou kunnen staan. Met spijkermat. Onze banden….ssssst!
Maar nee, er gebeurt niets. We vragen twee wandelaars of onze interpretatie van de nieuwe regel in Duitse ogen inderdaad plausibel is. Ze denken van wel. ‘De hotels zijn alleen maar blij met u’, vermoeden ze.
Maar ze kennen het gevoel persona non grata te zijn in tijden van corona. Hun auto is door de kentekenplaat herkenbaar als afkomstig uit de regio Gütersloh. Dat is de thuisbasis van Tönnies, de grootste vleesproducent van het land. Onder de ruim zestienduizend werknemers is corona uitgebroken, wellicht mede als gevolg van ‘sub-optimale huisvesting’.
Auto’s uit Gütersloh zijn elders in het land bekrast, weten de wandelaars. Mogelijk meer door vrees voor het virus dan uit weerzin tegen Tönnies.
Aha. Maar op onze fietsen staat niet dat we uit Noord-Holland komen en onze knalrode tassen hebben toch een schutkleur: ze zijn Duits.
We rijden door, al voelen we ons instant een tikje melaats. Wel leerzaam, dat zijn we niet gewend.
Is het symbolisch dat de wind alsmaar tegen is? In elk geval is het de prijs van goed weer. Beter kan niet, al zouden er best tien graden af mogen.
De route maakt zowaar een hele ronde door Gütersloh. Nou ja, dan kunnen we tenminste iets zien van de Miele-fabrieken. Maar nee, daarvan juist niet. Niets. Alsof je in een dierentuin de olifanten niet kan vinden.
1. Naar de grens
2. Naar Gütersloh
3. Naar Einbeck
4. Naar de ex-DDR
5. Naar huis