De Groene Weg / 1

Fietsen

‘De Groene Weg’

naar de Middellandse Zee

Vorig jaar, bij onze tocht richting Berlijn, ontmoetten we twee nostalgische oudjes op een bankje. Ze zuchtten van weemoed bij het zien van onze bepakte fietsen. Ook zij hadden aan langeafstandsfietsen gedaan, zolang het nog kon. Hun eerste tocht was ‘De Groene Weg’ geweest en ze bezwoeren ons die ook te gaan doen.

Beetje rare naam. ‘Groene Route’ zou beter zijn, maar het idee is duidelijk: leid de fietser zo landelijk mogelijk door de wereld. Goed idee. Door corona duurde het even, maar deze herfst togen we dan toch op pad.

Net zoals bij onze tocht richting de Duitse hoofdstad zijn we heel flexibel. We hoeven er niet perse in één keer te komen, of zelfs helemaal niet. We fietsen alleen zolang het leuk is. En fietsen in de regen, om maar eens iets te noemen, vinden wij niet leuk. Ikzelf, met name, ben een mooiweerfietser pur sang. Bovendien neemt met het stijgen der jaren de lengte der dagetappes steeds verder af. Boven de zestig kilometer vind ik het op werken gaan lijken en ervaar ik iedere kilometer extra niet als winst, maar eerder als zonde van de tijd. Al kan hij de honderd heus nog wel halen als het moet, zo wil de oude krijger toch even laten weten.

Wél winst is iedere dag tijdig ophouden, om je heen kijken en de mensen spreken van de streek waar je bent.

1.

AMSTERDAM – TROISVIERGES

Onze eerste etappe gaat, nog weinig heroïsch, naar het station. De Groene Weg begint namelijk in Heerlen of Maastricht, naar keuze.

Op de stalen weg naar Utrecht treffen we een kersverse student. Heel actueel is hij door de woningnood en -duurte zonder kamer en dus met vouwfiets. Zo pendelt hij noodgedwongen heen en weer tussen Alkmaar en zijn nieuwe studentenstad. Maar niet voor lang meer. Hij is bezig een tiny house te bouwen en gaat dat neerzetten bij een boer net buiten de stad. Met die proeve van initiatief lijkt hij zo al cum laude geslaagd voor hij goed en wel begonnen is.

Klein detail: zijn house is niet op de groei gebouwd. Het is te tiny voor de ‘collateral damage’ van een studie: een vriend(in). Maar ach, waar liefde is….

Ook geslaagd is de facelift van Station Heerlen. Het narcohol van weleer heeft nu bijna zelfs iets aantrekkelijks. We parkeren onze fietsen bij een terras, alwaar twee Heerlense Chinezen ons voorzien van uiterst dubieuze koffie, alsof om ons alvast voor te bereiden op wat wij zo vrezen aan het verschiet: koffie à la française.

Als perfecte echo van onze vorige reis worden we door een belendende terrasgast benijdend aangekeken. Ook hij heeft in zijn jongere jaren heel wat tochten gemaakt. Doorgewinterd als we zijn, maken we bij de start de meeste indruk door hem het eindpunt van De Groene Weg te onthullen. Pas een eind verderop gaan we de mensen verbluffen door, losjes, juist de naam van onze startstad te laten vallen.

Onze groene route biedt een aantrekkelijk parcours door de stad op weg naar het Limburgse heuvelland. We beklimmen er een hoogte die de majestueuze schaal van het decor treffend weergeeft: de Molsberg. Wat niet wegneemt dat die Limburgse mini-colletjes best pittig kunnen zijn. Ook het molletje figureert geregeld in de Amstel Goldrace.

Pfff, het is warm. Heel warm zelfs, zeker voor september. Vandaar, misschien, dat het iets heeft van een fata morgana wat we in de verte zien. Het lijkt wel een moderne variant van Carcasonne. Een bouwcomplex van reusachtige proporties. Het is de UNI Klinik van Aken, volgens een lokale informant het grootste ziekenhuis van Europa. Zou best kunnen. Van dichterbij is het net een gezondheidsfabriek, die een beetje doet denken aan Beaubourg, het Centre Pompidou in Parijs.

UNI Klinik Aachen (detail)

Het stuurt de gedachten naar het begrip ‘een helende omgeving’, zoals het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam. Een gebouw, zo aangenaam, dat je er al bijna vanzelf beter wordt. Als contrast met vele instellingen zoals we die bijvoorbeeld kennen in Italië, waar je al ziek van wordt als je er alleen maar op bezoek komt.

Hier komen we op bezoek bij een patiënt die speciaal voor ons naar buiten komt. Niet alleen om zelf een luchtje te scheppen, maar ook omdat je het hospitaal moeilijk binnenkomt als je er niets te zoeken hebt. Uit angst voor corona.

Maar ik heb er wel iets te zoeken: water. Tot mijn stomme verbazing word ik doorgelaten door de strenge deurwachters die iedereen controleren op codes en pasjes. Zelf kom ik erdoor met twee van de meest simpele entree’bewijzen’: ik ben in fietskleren en zwaai wanhopig met onze bidons. Daarmee mag ik binnen, richting WC. Kennelijk is de gedachte dat je smachtende reizigers water niet kan weigeren universeel.

De route door Aken valt tegen. Samen met de auto’s, dwars door de stad. En samen met nog iets veel verrassenders: e-steps. De hippe vervoermiddelen die bij ons op de openbare weg doorgaans nog verboden zijn, horen er hier helemaal bij. Je kan, zo lijkt het, ze overal pakken en achterlaten als je beschikt over een soort chipkaart.

Aan ‘de achterkant’ van Aken begint de Vennbahn, een relatief nieuw fietspad dat is aangelegd op een oud spoortracé. Zolang je de zwaartekracht van de grote stad nog voelt kom je er veel pendelaars op tegen die het gebruiken voor woon-werkverkeer. Per e-bike. Maar ook recreatieve e-bikers hebben dit riante pad al lang ontdekt. Inmiddels zijn wijzelf, met onze stalen rossen die alleen door spierkracht worden aangedreven, ver in de minderheid.

Vooralsnog gaat het alleen maar vals plat omhoog. In het plaatsje Roetgen hebben we een onderkomen geboekt, maar het fietspad erheen blijkt afgesloten voor fietsers én voetgangers. We vragen een lokale fietser hoe serieus het is. ‘Schaffen wir das?‘ Hij denkt van wel. Dus fietsen we op kousenvoeten omhoog, meer vrezend voor die Polizei dan voor een vreselijk onheil waarvoor de afsluiting ons wilde behoeden.

Een beetje onheil is er wel. De herberg beschikt over een restaurant waarvan de uitgestalde wijnen je doen watertanden, maar als je op maandag komt heb je er niks aan.

We lopen naar het dorp, langs een mini-verzakkinkje van het fietspad, nog het gevolg van de recente watersnood. In het hart van het plaatsje vinden we de enige horeca die er open is. De baas is een Bosniër, de bediening komt uit Herzegovina. Durven we het te zeggen dat we uit Nederland komen? En waar ligt Srebrenica ook weer precies?

Maar we hoeven ons geen illusies te maken. In Duitsland zien en horen ze al vanaf een kilometer dat we Niederländer zijn. Ook Duitse Bosniërs hebben dat instant door.

Ik vraag de serveerster hoe het nu is gesteld, in Herzegovina. Moeizaam. Een kruitvat, nog steeds.

Het oerduitse eten mag geen naam hebben, de wijn wel. Het is Plavac uit Kroatië, gemaakt van de druivensoort Plavac Mali, de ‘Kleine Blauwe’. Kleine druifjes die verrassend groot uit de hoek kunnen komen. Gaat dat proberen!

Ook Duitsland kan verrassen. We nemen een taxi terug. Herr Lux moet ervoor van huis komen, ons wegbrengen en weer terug. Voor amper acht euro. Bovendien blijkt hij voorzien van gevoel voor humor.

Maar ook wij kunnen verrassen. Holländer, een fooi?!

We vervolgen de Vennbahn. Het is een vlakker alternatief dan de route vanaf Maastricht die door de Belgische Ardennen voert. Maar die Ardennen kennen we al, los van de steiltes die je tijdens een langere tocht pas wil krijgen als je goed ingereden bent.

We ontmoeten de eerste mede-Groenewegger. Rob is net begonnen aan zijn eerste langeafstandstocht en vond het vals plat op den duur al pittig. Ook hij fietst puur natuur, net als wij. Al heeft hij een deftiger fiets, met de fraaie Rohloff-naaf en een rubberen riem in plaats van een ketting.

We voorzien Rob van goede raad, zoals: niet te hard van stapel lopen, aan auto-massage doen en af en toe een dag rust. Daar gaat-ie weer en we kijken hem na, als halftrotse, half-ongeruste ouders.

De Vennbahn is opvallend schoon. Boete voor Peuk, Kauwgom & Co: €200.
Wel om de zoveel kilometer te zien: een verweesd mondkapje. (Ook €200).

De Vennbahn blijkt verzengend in de ongefilterde septemberzon. Al spoedig verlangen we naar koffie. Maar die is nergens te vinden en we verlagen onze begeerte richting water. We verlaten het pad en rijden tweemaal dorpjes in, op zoek naar horeca. Niets. Of dicht.

Een jonge vrouw met migratieachtergrond snauwt tegen de achtergrond van haar huis dat we water moeten ‘kaufen‘ en wrijft haar vingers tegen elkaar. Ons water geven zal ze niet. Maar ook de dorpswinkel is dicht. Een ouder vrouwtje is ons wel ter wille. Terwijl onze bidons vollopen vertelt ze ons haar eigen waterverhaal. Eén van de echtgenoten die ze heeft overleefd sprong als toerist in Amsterdam een dronkaard na, die in de gracht gevallen was, en redde hem zo het leven. En zij, op haar beurt, redde ons met water uit de kraan.

Dat wordt trouwens de komende dagen een soort rode draad op onze reis. Het moment dat ik in restaurants nog genoegen neem met gebotteld water is namelijk definitief voorbij. Het waanzinnige gesleep met miljarden flessen H2O kan de wereld er niet meer bij hebben. Het is één van de schakels in de keten die in de regio waar we zijn onlangs tot hevige overstromingen heeft geleid.

De brug? Weg.

Dat is echter een inzicht dat nog niet overal is doorgedrongen, zo blijkt vrijwel iedere avond. Water uit de kraan wil men niet schenken. Obers kijken erbij alsof je door dat verzoek op hun schoenen hebt gepoept. Lees: de obscene marges van de waterhandel wil men niet missen.

Ik stel het ze nóg obscener voor: ik wil de prijs van gebotteld water betalen als het maar uit de kraan komt. De ogen van de ober worden zo groot als schoteltjes, maar het karafje water verschijnt dan wel.

We eten en slapen er trouwens prima, in Sankt Vith. In België inmiddels.

De landsgrenzen volgen elkaar in dit gebied snel op. In de bediening spotten we trouwens iemand uit een heel ander land. De sympathieke Hongaar weet ons te vertellen wat we al kennen van thuis: horecapersoneel is schaars. ‘De baas denkt dan dat we hetzelfde werk ook met minder mensen kunnen doen’. Gevolg: bedienen wordt neerkwakken. En zo.

Als je bij de Hongaar op het knopje ‘Hongarije’ drukt komt er echter toch tijd waar hij geen tijd voor heeft. Alsof je een fles bubbelwijn ontkurkt na vijf minuten schudden. Hij bevestigt wat we al meenden te weten over zijn land: premier Orbán trakteert zichzelf en zijn vrienden op Europees geld, terwijl hij van de democratie goulash maakt.

Op hun beurt maken boeren van gras grote inkuilbollen. Alhier met voorbeeldige schutkleur, maar niet elke boer heeft smaak.

Het stuk na Sankt Vith is het mooiste van de Vennbahn, eekhoorns inclusief. En iedere kilometer een verse buizerd.

Waar zijn trouwens de reeën? Ach ja, het zijn natuurlijk Duitse reeën, dat moet het zijn. Die staan eerder op en zijn al naar bed tegen de tijd dat de Holländer voorbijkomen. Eén daarvan begint last te krijgen van een oog, door een overdaad aan zon en de luchtstromen bij het afdalen. Het kan erger:

Midden in het struweel stuiten we op een info-bord, inclusief executie. Kennelijk kruisen we één van de routes waarlangs in de Tweede Wereldoorlog mensen werden gesmokkeld, vanuit bezet gebied naar vrije landen, zoals Zwitserland.

De gesmokkelden waren bijvoorbeeld piloten die het neerschieten van hun vliegtuigen hadden overleefd. De smokkelaars werden ‘passeurs’ genoemd.

(Eén van hen was Yet, over wie op deze site al eerder werd verhaald).

Inmiddels blijken we in Luxemburg te zijn, alwaar een zachtgevooisde jonge dame mij helpt aan een ‘voorzetzonnebril’ voor het harde prijsje van vijftig euro.

Ernaast eindelijk koffie, in het gezelschap van twee mede-fietsers, het eerste stel dat we zien met een tandem. Een e-tandem. Nu de Vennbahn bijna ten einde is, keren zij weer om. Ze doen die gewoon heen en weer.

Een ander soort weer, de meteo, ziet er trouwens niet goed uit. Ik stel voor eieren voor ons geld te kiezen en ook terug te gaan, maar dan via de trein naar Maastricht en dan ‘creatief’ weer naar het noorden, waar de vooruitzichten beter zijn.

Bij het restaurant worden hele torens pizza’s afgehaald. Dat geeft moed, die ook echt nodig blijkt om door die natkartonnen platen heen te komen. We drinken er wijn bij die in weerwil van een prestigieuze oorsprongsnaam perfect blijkt te passen bij het niveau van de pizza. Hij wordt geserveerd in een karafje. Dus misschien… Ook het water komt ter tafel in een karafje, na een oorlogje met de ober. Ook hier beslecht door het aanbod van betaling. Terecht. Goed kraanwater mag iets kosten, moet iets kosten en de restaurateur moet verdienen.

Ik vraag of hij begrijpt waarom ik geen gebotteld water wil. Het antwoord is nee, en hij wil het ook niet weten. Toch doet hij een gooi: ‘Omdat u water bij de wijn wilt doen?’

Een moeizame nacht verder staan we bij het stationnetje in Troisvierges, in onze gewone kleren. Klaar om terug te gaan. Nou ja, klaar… Eén van ons is in crisis. En als één van ons in crisis is, zijn we het allebei…

*


Voor Deel 2, klik hier.


Terzijde

Hoeveel Nederlanders weten Srbrenica op een kaart te vinden?

En doet dat ertoe?

De fascinerende Rohloff-naaf heeft onder meer als voordeel dat je er vanuit stilstand mee kan schakelen.


Over YET


*