Zelf vierden we onze vakantie. Daardoor kwamen we aanrijden bij dat Umbrische kasteel op de fiets. Als enigen, natuurlijk. Een Italiaan gaat daar niet al trappend en zwetend een armoedig figuur slaan. Wij wel.
Dat we op die prestigieuze plek een kamer hadden gereserveerd was toeval. Een geval van korting. We konden er voordelig in, ’ter opvulling’ tussen een aantal bruiloften door. Niet minder dan vier stellen vierden er in drie dagen hun nuljarig huwelijk. Naast onze fietsen schikte een bloemschikster zich een versuffing, met witte rozen uit Olanda: ‘Het zijn gewoon de beste, niets aan te doen’.
Zelf trokken we ons terug in het ‘Romeinse’ bad van het kasteel en troffen er een… Ja, een wat? Een ‘stijfster’? Dat is het leuke van collectief baden, je spreekt nog eens iemand. De Romeinen zelf deden het ook. Baden en kleppen.
‘Tobben’ in Toscane
De stijfster leek nog jong en toch was ook zij al badend iets aan het vieren, iets dat je niet zou verwachten: haar twintigjarig huwelijk. Al woonden ze vlakbij, het was een dagje uit dat ze echt verdienden. ‘Mijn man en ik, we werken altijd’, zei de jubileumbruid. Maar wat zij deed voor werk was een verrassing. Althans voor mij. Van dat vak had ik nog nooit gehoord. Sterker, ik zou niet weten hoe je dat vak moet noemen.
Ze deed aan stijven. Fulltime. Voor de kerk. Meters en meters textiel stijf maken. Altaarbreed.
Hoe doe je zoiets en hoe leer je het? De stijfster lachte. Het hoe is geheim. Dat we konden denken dat zij dat aan onze Nederlandse neuzen ging hangen…
Ze leerde het van slotzusters, nonnen die zijn afgesloten van de buitenwereld. Handig voor het geheim houden van geheimen. Maar ja, het aantal nonnen neemt af en kennelijk kunnen degenen die er nog zijn het stijven niet meer af zonder lekenhulp. Vandaar. Daarom waren ze gedwongen hun kennis aan een buitenstaander af te staan, maar niet zonder haar geheimhouding te doen zweren. Niet, trouwens, dat als de lekenstijfster ons in dat Romeinse bad Het Grote Stijfgeheim had onthuld wij direct als gekken aan het stijven zouden zijn geslagen.
Wel onthulde zij ons haar eigen geheim. Ze werd zelf moeder op haar zestiende, een zonde die voor de nonnen verborgen moest blijven. En voor de priesters, vermoedden wij. De mannelijke geestelijken zijn bovendien op stijfgebied bijzonder veeleisend, zuchtte degene die aan die eisen moet voldoen. ‘Vooral de bisschoppen’.
Veeleisend…
Tja, mannen. Hoe moet dat eigenlijk als de cv-monteur zich bij de slotzusters meldt?
‘Dan moeten ze allemaal weg’, wist de stijfster. ‘Maar niet dat het allemaal heiligen zijn’. Af en toe, vertelde ze, worden er in kloosters stoffelijke overschotjes gevonden, wat erop wijst dat sommige ‘monteurs’ er toch een wat ruime taakopvatting op nahouden. Waar een wil is, is een weg, ook achter slot en grendel.
We keken de stijfster aan. De bruid van die dag. Zelf hadden we ze op de middelbare school, meisjes van zestien in verwachting. Ze ‘verdwenen’. Waarnaartoe, geen idee. Er werd meewarig over gedaan, in de trant van ‘Dat komt nooit meer goed’.
De stijfsterbruid straalde. Na twintig jaar huwelijk leek ze in-en-in gelukkig.