Toronto, 1996
Ik heb Soep zien winnen van Sigaar. Dat was niet niks. Iedereen stond er versteld van, en ik niet in het minst. Niemand had gedacht dat Sigaar zou worden verslagen. En al helemaal niet door Soep. Niemand had zich zo’n uitslag zelfs maar kunnen voorstellen. Ik wel. Ik had alleen niet kunnen bedenken dat Soep en Sigaar bestonden.
We waren, bij toeval, naar Toronto gekomen vlak voor een krachtmeting van allure. De beste renpaarden zouden strijden om de Breeder’s Cup, de belangrijkste trofee van Noord-Amerika. De alom getipte favoriet: Cigar, Amerika’s beroemdste paard.
Cigar verloor. En dan nog wel – hoe was het mogelijk? – van Soep. Van Alphabet Soup om precies te zijn. Uit het crescendo waarmee de commentator Soeps naam scandeerde, bleek uitsluitend zijn stijgende verbazing over het feit dat het wel leek alsof Soep het winnen zou. Verder niet.
De volgende dag, in het vliegtuig naar de USA, wemelde het van de paardenfans.
‘Wat vindt u?’, vroeg ik één van hen. ‘Vindt u het niet gek dat een paard als ‘Soep’ door het leven moet?’
De man keek me aan alsof ik zelf iets weg had van E.T.
‘Why?’, vroeg hij op zijn beurt, hetgeen voor mij al voldoende antwoord was. Maar daar liet de man het niet bij.
‘Alphabet Soup is geen merknaam, als u dat soms dacht’.
Dat had hij goed geraden, want zoiets vreesde ik inderdaad. In het Italiaanse basketbal had je al jaren geleden Knorr tegen Benetton, soep tegen truien. En in Nederland noemden ze ooit een springpaard ‘Optiebeurs’, een naam die in zoverre nog toepasselijk was dat je telkens je hart vasthield of hij wel hoog genoeg zou gaan.
‘Nee’, ging de Amerikaanse paardenman door, ‘Soep stamt af van Ongeletterd en Kunsten & Letteren. En toen hebben ze het veulen van die twee Alfabetsoep genoemd. Dat is een soort soep voor kinderen, met letters van vermicelli erin. Snapt u?’
Ik weet niet of ik ‘ja’ zei, maar ik voelde dat te midden van alle Cigar-petten er één voor mij met ‘E.T.’ erop inderdaad niet zou hebben misstaan.
‘En Sigaar’, zo besloot mijn informant zijn uitleg, ‘is eigendom van een luchtvaarttycoon. Die heeft hem genoemd naar cigar. Dat is, behalve een sigaar, ook een oriëntatiepunt in het vliegersjargon’.
Viervoeter (variant)
Boston, Massachusetts
We zitten in het eerste ‘Sigarencafé’ van Nieuw-Engeland, net nieuw en toch in oude leren banken, met uitzicht op de straat. Een rustpunt in het jachtige Amerika. Inclusief open haard.
De grote man naast me is duidelijk in goeden doen. Hij trekt genoeglijk aan een bijpassende sigaar. Tegenover ons doet een wat schriele vrouw met een even dikke sigaar hetzelfde. Twee van haar vingers in een halve spagaat.
Buiten speuren parkeerwachters naar verlopen meters.
‘Wat vindt u ervan’, vraag ik de man naast me, ‘om een paard Sigaar te noemen?’
De man vindt er niets vreemds aan.
‘Kijk’, zegt hij, ‘die hond daar, die heet Rolex’. Mijn blik volgt zijn hand naar het zwarte beest op de stoep. ‘Dat is de hond van de juwelier’.
Ook de vrouw vindt Sigaar niet gek voor een paard. Zelfs Soep niet. ‘Er bestaat een paard dat Parkeermeter heet’, weet ze. ‘Dát vind ik pas gek’.
‘Parking meter‘, beaamt de man en wijst met zijn sigaar naar de meters buiten.
Soep en Sigaar vinden ze best.
‘What’s in a name?’ Een Amerikaan vertelde mij eens dat de pasgeborenen in zijn land, in plaats van het internationaal gangbare ‘mama’, hun taalverwerving aanvangen met het lokale ‘I’ll sue you‘. En toch, of misschien wel juist daarom, weet ik waarom Soep gewonnen heeft. Het was uit woede, dat hij net dat beetje extra gaf. Uit razernij, dat ze hem Soep hadden genoemd. Soep met letters weliswaar, maar toch Soep. De enige richting voor expressie die hem werd gegund, to sue them, was die naar voren. En Sigaar, Sigaar wilde wel winnen, zelfs voor de zoveelste keer, maar toen hij die neus van Soep voorbij zag komen, toen dacht hij bij zichzelf: ‘Vooruit, Soep, toe maar. Ik ben al beroemd, jij moet nog. Ik weet hoe het is, met ons soort namen’.
Zo ging het natuurlijk. Als ik van tevoren van die wedren had geweten, dan had ik alles op Soep gezet. Vast en zeker. Dan was ik nu rijk geweest.
Maar als Parkeermeter ook had meegedaan, dan had ik ‘m wel geknepen.
*
© Joost Overhoff