De trein rijdt voort, richting zuiden. Olijfgaarden, tot zover het oog reikt. Nieuwe aanplant, ook nog.
Spanje is de grote reus van de olijfoliewereld. Vandaar dat ook meerdere Italiaanse olijfoliemerken, zoals Bertolli, in Spaanse handen zijn. Zo kan heel wat Spaanse olie ter tafel komen in Italiaanse vermomming. Maar hoe moet het verder als het neerslagtekort maar toe blijft nemen, als de zon zijn geseling zelfs ’s winters niet meer onderbreekt?
Ooit bedacht ik de uitdrukking ‘Remweg van de geschiedenis’. Dat kan gelden voor van alles. niet in het minst voor oorlog. Maar ook voor… de badkuip. In verrassend veel Spaanse toeristenkamers tref je ze nog aan, terwijl het land zich die verspillende luxe niet meer kan veroorloven.
Wat we daarentegen niet aantreffen, buiten het station van Antequera, is een bankje om op te zitten. Daardoor dolen we wat. Een vrouw komt met haar zware koffer helemaal achter ons aan, alleen om te vragen of ze ergens mee kan helpen.
Het station ligt op een spoorknooppunt en ziet er, in the middle of nowhere, tiptop uit. Maar buiten zitten is kennelijk iets dat alleen opkomt in de hoofden van extranjeros. Dus gaan we maar weer naar binnen, inclusief een nieuwe bagagescan.
Vanaf hier boemelt een dieseltrein richting Ronda. We nemen er onze intrek in een prima B zonder B, pal boven het soort restaurant waar je zou willen eten.
Ronda is een spektakel dat ook de Aziatische medemens niet is ontgaan, Japanners voorop. Ze komen over je, in groepen, als een soort mini-tsunami’s. Zelfs in de winter…
Ronda is beroemd vanwege de ligging in het landschap,
maar ook door de Plaza de Toros, de stierenvechtarena die mannetjesputters aantrok zoals Ernest Hemingway en Orson Welles. Een subtielere ziel, de dichter Rainer Maria Rilke, nam hier zijn intrek in het Hotel Reina Victoria. Iets dat ook wij deden op onze rondreis, een kleine veertig jaar geleden.
Dit keer drinken we er alleen iets op het terras. De avond valt en het uitzicht dooft langzaam uit. Weergaloos. Betoverend. Alle details vervagen, maar de lijn van bergtoppen in de verte scherpt zich juist aan het zwerk.
De temperatuur doet een duikvlucht en neemt de andere terrasgasten met zich mee. Wij houden nog vol, ons lavend aan het dimmen van de dag.
Dan meldt zich de ober. Hij vraagt naar ons kamernummer, maar we kunnen hem verrassen.
‘Wij logeren hier niet. Vroeger wel, toen u nog niet bestond’.
De volgende ochtend drinken we koffie op een ander uitzichtpunt.
Ook een groepje jonge mannen dringt er door tot op het terras. Ze zijn Made in Holland. Kustgangers, zo lijkt het, op een uitje naar het binnenland in het gezelschap van hun kater. Ongelikte beren. We wensen de serveerster sterkte.
We wandelen de kloof in en volgen daarbij dezelfde weg, vermoed ik, die ook Jozef Israëls destijds nam: ‘op een ezel met vrouwenzadel‘. Hij was toen tachtig en de weg is steil.
Het weer is geweldig, precies wat je hebben wil. Te warm zelfs voor de weg terug, omhoog. En zeker te warm voor de winter. De amandelbomen bloeien al, veel te vroeg. De tere bloesems, lieflijkheid-en-dreiging-in-één.
Israëls hoort in 1894 ‘het ratelen van een watermolen in de verte‘. Die molen is er nog steeds, maar we horen niets. De stroom onderin de kloof zou nu moeten donderen, maar zelfs een ‘beekje’ kan je het amper nog noemen.
Israëls schrikt van ‘een groote bruine arend‘ vlak boven zijn hoofd. Wij, op onze beurt, verbazen ons over… duiven. Zo gewoontjes als ze zijn, hebben ze ongewone nesten betrokken in de rotswand.
Slechtvalken, die moeten hier nog wel zijn, met zoveel duifjes=kluifjes in de buurt, maar we zien ze niet. Ook de oehoe is in Ronda paraat, die hoorde ik vannacht nog. De Spanjaarden noemen hem búho. (Wat zouden ze maken van ‘kukeleku’?)
We keren terug naar het koffieterras, nu voor een aperitief. De serveerster heeft het roedel Hollanders overleefd. Ze zucht.
Voor het uitzicht prijken nu een tweetal vrouwen en een valse nicht. Hij heeft er een poedeltje bij, als accessoire. Telkens als het accessoire een paar stapjes wil zetten op de grond, wordt hij aan zijn tuigje met een zwaai op schoot gezet om een paar zoenen te ondergaan.
Hoe zou het zijn? We zitten hier vlakbij een beroemde stierenvechtersarena. Onlangs is, voor het eerst voor zover ik weet, een Spaanse stierenvechter uit de kast gekomen. Dat is zelfs Anno Nu, in hedendaags Hollands gezegd, ‘wel een dingetje’. Maar de bedoelde kast stond in Madrid. Hoe zou zoiets hier vallen, in het zuidelijke Andalusië?
We eten in het restaurant onder ons slaapvertrek. De ober is geen liefhebber van het stierengevecht, maar één ding weet hij wel: ‘Het is kunst’.
Ook weet hij dat de jeugd om die kunst steeds minder geeft. Ze zien meer in voetbal, in Formule 1, en misschien nog wel het meest in motorsport zonder auto’s, met motoren.
Zijn collega maakt zich meer zorgen om het klimaat en laat ons een foto zien van Ronda in de sneeuw. Zoals het ooit hoorde. En kijk nu eens. ‘De konijnen beginnen zelfs een maand vroeger aan de liefde!’
Mijn enquête inzake het woord castellano begint intussen enige vorm te krijgen. Voor Rosita, aan het begin van onze reis, was dat woord in de betekenis van ‘de Spaanse taal’ taboe. Bij het horen ervan ‘rook’ ze Franco, de dictator van weleer. Maar, al vragende her en der, ontmoet ik weinig weerklank. De meesten halen hun schouders erbij op. Ze vinden castellano en español hetzelfde. Misschien omdat degenen die ik het vraag, anders dan Rosita, van na Franco zijn?
Hoe zit het tegenwoordig trouwens met ‘U’ (Usted) en ‘jij’ (tu)? Net als in Frankrijk is de beleefdheidsvorm in Spanje nog in zwang, maar er zit beweging in.
‘Ook jongeren spreken mij tegenwoordig soms met ‘je’ aan’, zegt de ober. Maar dat bevalt hem niet. Ik schat hem op een jaar of veertig.
De volgende ochtend ontbijten we weer in een café en beginnen de indruk te krijgen dat het misschien wel iets typisch Spaans is: ontbijten buiten de deur met collega’s.
Verderop heeft iemand misschien juist net zijn laatste werk gedaan. Een bezorger wordt gereanimeerd in de laadruimte van zijn wagen. Terwijl, onstuitbaar, de eerste Japanse mini-tsunami van de dag alweer aan komt zetten. De carrousel van het leven draait door, ook in Ronda.
Ook wij gaan verder. Granada roept. We betrekken er de B&B van Juan, een Noord-Spanjaard die nooit meer ergens anders wonen wil.
Zijn dakterras biedt uitzicht op dat wat geen enkele Granada-ganger missen wil, het Alhambra.
Gek genoeg, is het juist dat wat het peperdure ‘Alhambra Palace’ ontbeert. We wandelen ernaartoe uit nostalgie. Het is één van de vijfsterrenhotels waarin ik bijna veertig jaar geleden gratis logeerde.
Net als in Ronda is het ons idee er een glaasje te drinken, maar eenmaal binnen bekoort de pompeuze luxe ons niet. Dan liever terug naar ons bescheiden B&B’tje. Met vijfsterrenpanorama.
Probleem: het is maandag. Waar we zouden willen eten is het dicht en waar we niet zouden willen eten valt het niet mee. Maar dat valt weer weg tegenover iets dat je niet dagelijks doet: het leven veranderen. Van een ander.
De ober die ons bedient is puik, de muziek in de zaak niet. Het is de universele akoestische diarree die je overal ter wereld kan horen. Terwijl we in Andalusië zijn! Goed, flamenco hoeft niet, maar toch wel graag iets Spaans.
De ober kijkt ons dankbaar aan. Hij gaat het vragen aan zijn baas, zonder succes.
Goed, we zitten hier dus verkeerd, maar wij komen maar één keer. De ober zit hier ook scheef, zo voelt het, en morgen weer.
Bij ons vertrek zeg ik hem achter mijn hand: ‘U moet een andere baan nemen’.
Hij staart me aan. En stamelt: ‘U bent een mentalista‘. Hij strekt erbij zijn arm uit en legt die over de volle lengte op de mijne. ‘Ik denk er inderdaad over om te doen wat u zegt’.
Het heeft er alle schijn van dat we hem, met een schok, over iets heen hebben geholpen waar hij al lang tegenaan zat te hikken, een hindernis die het opeens begeeft nu een volslagen vreemde hem gelijk geeft in dat wat hij al dacht, maar niet durfde.
We lopen terug, door het verlaten labyrint van het Albaycín, en zijn er zeker van:
Hij gaat het doen.
Wordt vervolgd.
TERZIJDE
Spaans voor ‘kukeleku’: quiquiriquí. Tevens: ‘haantje’, type persoon.
Mentalista – iemand die gedachten kan lezen.
Maar ik las niet wat hij dacht, ik las wat ik zag: dat hij daar niet hoorde.