De Groene Weg / 6

Fietsen

‘De Groene Weg’

naar de Middellandse Zee

Tweede Helft

AMSTERDAM – BESANÇON

Ik stond bij de visboer.

Doet dat er toe? Niet echt, maar toch… We bespraken zijn zenuwpijnen, het gevolg van een paar duizend harinkies ‘doen’ teveel, om van de lekkerbekken maar te zwijgen. Het enige dat hem nog gaande hield was zijn Volendammer Vishandel. En een paardenmiddel. Tramadol.

Het was precies op dat moment dat ik iets voelde, iets geks. Een soort tinteling in mijn achterhoofd. Bijna elektrisch.

Sinds ons eerste deel van De Groene Weg is er anderhalf jaar voorbijgegaan. De lengte van die onderbreking was het gevolg van een ander hoofd, dat van de stoere dame met wie ik die stoere tochten doe. Haar schedel was hard in aanraking gekomen met het asfalt en de tramrails waarmee de drassige bodem van Mokum tegenwoordig is verhard.

Eindelijk gingen we dan toch beginnen aan Deel 2. Hoewel nu dat hoofd van mij opeens kuren vertoonde… Wat het was? Geen idee. Misschien zou het vanzelf wel overgaan. Eerst maar eens terug naar het eindpunt van de vorige keer.

We stonden ’s ochtends op het perron. Onze fietsen bepakt en bezakt. Wat zou deze nieuwe tocht ons brengen? Een lange fietstocht zonder avontuur, dat bestaat eigenlijk niet. Maar dit keer begon het al voor de start. Wel vroeg. In mijn achterhoofd broeide een stilte voor de storm, een stilte die al niet echt stil meer was.

De dag ervoor had de atlete Sifan Hassan haar eerste marathon gelopen. Al vroeg in de wedstrijd kampte ze met een blessure. ‘Stoppen, stoppen!’, riepen de commentatoren in koor. Hassan liep koppig door, haar blessure en de concurrentie voorbij. Ze won.

Ook zelf ben ik nogal koppig aangelegd, al voelde die uitdrukking opeens onaangenaam dubbel. Een vreemd soort hoofdpijn was het zeker. Niet voor-, maar achterop.

Doorgaans ben ik qua pijn van de ouderwetse, harde school. In mijn tandartsenpraktijk ben ik nog de enige die laat boren zonder verdoving. Bij gewone hoofdpijn neem ik doorgaans niets. Maar nu was ik de avond tevoren begonnen met paracetamol, omdat ook de spieren in mijn nek en achterhoofd niet blij bleken met dit nieuwe fenomeen.

Daar was de trein. We werkten ons erin, onze fietsen parkerend op de plek die daarvoor was bedoeld. Zo goed en kwaad als het ging. Vooral kwaad. De NS-treinen, in fietsland Nr.1, zijn in vergelijking met andere landen opvallend fietsonvriendelijk ingericht. Zo, alsof er bij een kippenren een bordje staat met ‘Dromedarissen welkom’.

Hoe dan ook, we waren vertrokken. De teerling was geworpen.

Naast ons zit een welgestelde Bromptonner, zo iemand voorzien van de Rolls Royce der vouwfietsen. Ook hijzelf is een langeafstandsfietser, maar dan op de racefiets. En ook hij komt met De Vraag der Vragen, die iedereen steevast stelt die we spreken over onze tocht: hoeveel kilometer rijden we per dag?

Antwoord: steeds minder. Vroeger wel tot aan de honderd. Nu tot zeventig, maximaal. Eerder zestig, of vijftig. Veertig? Ook goed, zolang het maar leuk is.

Vanaf Venlo zit er een jonge vrouw naast me, van negentien jaar. Ze gaat naar Bonn. Aan neus- en oorringen ontbreekt het haar niet, maar wel voel ik naast me een gaatje aan historisch besef. ‘Opa’ vertelt haar dat Bonn eerder een hoofdstad was, toen Duitsland nog niet zo lang geleden in tweeën was gedeeld.

‘Interessant!’, zegt ze. Het is voor haar volkomen nieuw. Ik zit, maar sta paf. Dat het Nederlandse onderwijssysteem jonge mensen kan afleveren die van Oost- en West-Duitsland totaal geen weet meer hebben. Of kan historische onwetendheid ook heilzaam zijn, zodat jongeren, mensen, elkaar tegemoet kunnen treden met een schone lei?

Op haar beurt verrijkt ze mij. Ze wil gaan werken met ‘mensen met een beperking’, maar vindt die benaming niet bevredigend. Ik ook niet. Onbeperkte mensen bestaan niet.

Haar alternatief: ‘bijzondere mensen’.

Op het station van Düsseldorf zijn wel nogal wat mensen zonder beperking in de weer, qua bierinname. Eén van hen zeult zelfs over het perron een heel krat met zich mee. Een ander komt bij ons de trein in, op sokken.

We houden halt voor de nacht in Karlsruhe, met de nadruk op Ruhe. Het is er een en al orde en rust. Ons hotel heeft zich aangepast aan de nieuwe tijd. De receptie is dicht. Geen mens meer te zien. Met codes geraken we tot in onze kamer en parkeren onze fietsen erbij.

Naast het eetcafé paraderen de flamingo’s van de dierentuin. Alsof we nog voor het begin al een voorproefje krijgen van het slot van onze tocht. De eindstreep van De Groene Route is blauw. Het is de zee bij de Camargue, flamingoland bij uitstek. Die anorexisch ogende fotomodellen krijgen hun kleur van wat ze filteren uit het water. Alleen lijken de Duitse Zoo-flamingo’s hun voedsel gepresenteerd te krijgen in een vijver vol Campari. Precies die tint hebben ze. Nog roder dan het hoofd van de stresskip in het eetcafé, de serveerster die zeker weet dat er voor ons geen plaats meer is. Geen nood, een rustige reus lost het op. Het is haar collega Bogdan, uit Servië. Ook hier – waar niet? – vind je vogels van velerlei pluimage.

Hoog in de bomen van de Zoo zitten pauwen, te krijsen in de schemering.

De volgende morgen, op het station, blijkt dat de globalisering zelfs de taal van Goethe niet onberoerd heeft gelaten.

De man op het perron, die samen met ons wacht op de hogesnelheidstrein, voldoet nog wel aan het stereotype stramien. ‘De Deutsche Bahn is tegenwoordig nooit op tijd’ leert hij ons weliswaar, maar dat geeft hem juist de kans op het perron het vereiste aantal stappen te ijsberen waar hij dagelijks op uit moet komen. Moet.

Eenmaal zoevend richting Basel, bel ik mijn Hollandse huisartsenpraktijk, voor een terugbelconsult. Het oproer in mijn achterhoofd neemt namelijk niet af, integendeel. Vanuit de nek nemen pijnscheuten steeds meer bezit van de rechterschedelkant. Maar, verrassing, de eerste mogelijkheid voor een terugbelconsult is over negen dagen.

Duidelijk. Als ik zo graag de wijde wereld in wil, dan zal ik het daar ook moeten oplossen. Stap Eén: een autodiagnose. Ik denk: een beknelde zenuw. Oorzaak, stel ik me zo voor: te lang laptoppen. Maar waarom kreeg ik daarvan niet eerst een gele kaart? Deze neigt naar rood. Nu al. Nog niet zoals de flamingo’s van gisteren, maar die kant gaat het op. En dan moet onze fietstocht nog beginnen. Ik google op ‘chiropracticus’. Misschien is dat juist het soort persoon dat ik nodig heb. Even iets deblokkeren, klaar! Al ben ik nog nooit bij zo iemand geweest en rijmt ‘klaar’ ook op ‘gevaar’. Het is een wat dubieuze beroepsgroep.

Met wat doordrukken regel ik nog een consult voor dezelfde dag. Maar gaan we op tijd komen? De hogesnelheidstrein staat stil, maximaal teruggebracht tot bescheidenheid. Als een koning in de rij bij de supermarkt.

De intercom komt met de reden. In het volgende station is een Täterverfolgung aan de gang. De redenen voor treinvertraging zijn zo rijk als het leven zelf.

Toch bereiken we ons hotel in Besançon, daar waar we anderhalf jaar geleden stopten, precies op tijd en wandelen vanaf daar naar mijn afspraak. Langs een kerkhof…

Het adres van de chiropracticus (v) blijkt in een woonblok te zijn. De bel en het naambordje ogen dubieus. Ik twijfel, maar druk toch. Een vrouw doet open, gekleed in een wat viezig truitje. Ik doe een paar stappen de gang in, de wachtruimte voorbij, zo blijkt. Daardoor krijg ik inzage in een woonkamer, waarvan de deels geopende deur een enorme bende verraadt.

Eenmaal wel in de wachtruimte benoem ik de aandoening die ik meen te hebben: een ‘occipitale’ neuralgie. De vrouw kijkt moeilijk. ‘Wat voor taal is dat?’

‘Dat komt van het Latijn’.

‘Ik spreek alleen Frans’, zegt ze en presenteert me een geplastificeerde tekst in haar taal die ik eerst moet doorlezen. Daarna moet ik met de hand een fiks aantal regels overschrijven en ondertekenen. Om haar te vrijwaren van iedere aansprakelijkheid.

Met de Franse taal heb ik geen probleem, maar in plaats van vrijwaring betaal ik haar en vertrekken we, zonder behandeling.

Eenmaal weer buiten voelt het alsof ik aan een groot gevaar ben ontsnapt. Dit keer doorkruisen we de begraafplaats. De pijn heb ik nog, maar tussen de doden herinnert het me aan de positieve kant ervan:

Hoe meer pijn je hebt, hoe zekerder je weet dat je leeft.

Onder de weinige zekerheden in het leven is er één ding waarvan je op aan kunt: als je in een Franse plaats om je heen kijkt is er een goede kans dat een fluorescerend groen kruis om de aandacht vraagt. Eronder: een pharmacie. We vallen binnen bij één zo’n apotheek. Als mijn aandoening een ontsteking is, iets waarbij paracetamol niet helpt, kan ik beter overschakelen op aspirine. Al is ‘ontsteking’ dan medisch gezien dubbelzinnig.

Ik vraag de apotheker of er in de buurt misschien een huisarts is gevestigd. Zeker, nog geen honderd meter verderop. ‘Maar daar kunt u alleen naartoe met een afspraak’.

Even later meld ik me daar, als fait accompli. Dat recept werkt het beste.

Madame le Docteur heeft maar weinig tijd nodig voor haar diagnose. Ik lijd aan de ‘Neuralgie van Arnold’. Door verstrakte spieren zitten de zenuwen in mijn achterhoofd, zoals de Belgen zeggen, ‘in te nauwe schoentjes’.

Zo. Vanaf nu is mijn aandoening ‘officieel’. Dat heeft toch wel iets prettigs. Alsof ik bevorderd ben van ‘klerejong’ naar ‘hij heeft ADHD’. En, al weet ik nog steeds niet wie Arnold is of was, vanaf nu kan ik mijn pijnlijke ‘begelijder’ ook kort benoemen.

Le Docteur schrijft me oefeningen voor en ibuprofen, een steviger soort pijnstiller, om ‘Arnold’ te doen kalmeren.

Kalm is het, in elk geval, in het centrum van Besançon. We zitten op een bankje aan de rivier de Doubs en slenteren naar de fraaie brasserie waar we de vorige keer ook al waren. Al voelt het nu anders. Ook qua smaak. Al zijn we dan in Frankrijk, voor mij is de combinatie van medicijnen en wijn taboe. Terwijl ik niet van medicijnen hou, maar wel van….

Een goede maaltijd zonder wijn is als een gebroken huwelijk.

Morgen komen we weer op De Groene Weg. Dan gaan we weer fietsen. Maar, hoe zal dat gaan?

Deel 7

De Groene Weg, vanaf het begin.