Amsterdam, 1996
Telefoon.
‘Meneer Overhoff?’
‘Ja?’
‘Politie’.
‘Goedenavond’.
‘Het is iets eerder geworden’.
‘Dat wil zeggen?’
‘Vanavond’.
‘Oh, hoe laat?’
‘Eh, nu’.
‘Dat komt niet goed uit’.
‘Maar ik heb ze nu hier. De belangrijksten dan’.
‘Nou, dan moet het maar’.
‘Denkt u dat u het kunt vinden?’
‘…?’
‘Of moet ik u laten halen?’
Een kwartier later gaat de bel. Twee agenten (m/v) voor de deur. Van het bureau om de hoek. Mijn ‘vrees’ dat de buren zullen denken dat ik ben opgepakt, wordt niet bewaarheid. Althans, tot we uit het zicht zijn loopt de sterke arm zonder mij een blik waardig te keuren voor me uit, zoals veel arabieren voor hun vrouw.
Verwarring achter de vitrages. ‘Zou-ie dan een informant van de politie zijn?’
Midden in de roos. Althans, voor één keer. Ik ben toevallig getuige geweest van iets dat niet door de beugel kon. Ik heb een jeugdbende in actie gezien. Ze jaagden, en niet een beetje, op een jonge man. Een ‘homo’ volgens hen. Vanwege zijn roze sporttas.
= Homo
Eenmaal in het bureau, zegt de receptie-agent: ‘Neemt u maar koffie, ze komen zo’. Hij wijst op een automaat.
Ik kom er tegelijk aan met een politievrouw en wil haar galant voor laten gaan. Maar dat hoeft niet. Dat had ze zelf al bedacht. ‘Eerst koffie voor de arrestanten’, zegt de vrouw in het blauw.
Ik zeg niks. Dat krijg je, als je sprakeloos bent.
De agente drukt op een knop. Eerste bekertje, ‘spuit, drup, drup, drup…’. Tweede bekertje, ‘spuit, drup, drup, drup…’ – Dit moet ik ze in Italië vertellen! Daar gaan dames ook voor, – Derde bekertje… – maar arrestanten gaan daar alleen in voorarrest – Vierde bekertje… – tot ze een ons wegen.
De agente is klaar. Of zou één van de arrestanten haar zo meteen terugsturen omdat hij ‘Cappuccino’ had gezegd?
‘Ik zei toch…’
Agent Nr.1 voert me een klein kamertje binnen. Behalve een hoge tafel staat er niet veel in. Ik moet naast de tafel gaan staan terwijl Nr.1 het licht uitdoet. Dan sluit hij de deur. Geen gewone deur, een wonderdeur.
Ondertussen heeft agent Nr.2 zich ontpopt tot een soort dompteur. Eén voor één leidt hij de arrestanten tot voor de wonderdeur, wapenstok paraat, en laat hen diverse poses aannemen. Ik zie hen wel, zij mij niet. Hoop ik.
‘Wat denkt u?’, vraagt Nr.1 verwachtingsvol.
In het donker leun ik op de tafel en doe een belangwekkende uitspraak:
‘Tja’.
Als ze weg zijn, doet Nr.1 het licht weer aan.
‘En’, zegt hij, ‘weet u het? U moet er wel zeker van zijn’.
Ik kijk naar de tafel. Van één ding ben ik nu heel zeker. Ik leunde niet voor niets zo zacht.
‘Oh’, zegt de agent, ‘dat is een inktkussen. Voor de vingerafdrukken’.
We gaan naar een andere ruimte. Daar praten we nog wat na en ik raak onder de indruk. Van die twee. Ze bestaan nog, die agenten waar een land trots op kan zijn. Echt waar. Nr.1 en die dompteur, daar steek ik mijn hand voor in het vuur. Nou ja, alleen als het moet.
We babbelen nog wat over de bende. Ze kennen die jongens van haver tot gort. Hoewel, het is meer een ‘Couscous Speciaal’: veel couscous, een beetje kebab en drie spruitjes.
De agenten bevestigen dat nogal wat vaders van die jongens willen dat de politie veel harder tegen ze optreedt. Die vaders vinden dat in huis zijzelf, op school de meester en op straat de politie de baas moet zijn. En dan een beetje pittig.
De agenten vinden echter dat differentiëren niet kan. Henk geen oorvijg, Hassan ook niet. Misschien zouden ze wel eens willen – hier en daar een klein tikje, af en toe een mep, heel soms … -, maar dan is het einde zoek.
Twee andere agenten (m/v) brengen me weer naar huis.
De portofoon kraakt.
‘Zeg, kunnen jullie wat doen aan die man met die ijzeren staaf? Over’.
‘Nee’, zegt de agent, ‘we moeten eerst de getuige thuis brengen’.
‘Doet u eerst die staaf maar’, zegt de getuige. Stel je voor, Tante Bep in mekaar ‘omdat de getuige…’.
Die getuige is trouwens graag eens getuige van iets dat net op tijd voorkomen werd. Ja, of nog een keer net niet. Dan ben ik opnieuw getuige en mag ik weer mee terug naar het bureau. En dan krijg ik natuurlijk die staaf naast me. Die zegt: ‘Jij ook pech vandaag?’
‘Ja, tweede keer al’.
Maar de staaf loopt goed af. Ik wil de auto uit, om te kijken hoe goed precies, maar ik krijg de deur niet open. ‘Nee meneer’, zegt de agente even later, ‘als u eenmaal achterin zit, kunt u er niet meer uit. Dat zou mooi wezen…’
Inderdaad.
*
© Joost Overhoff