De Ekster en De Kraai

Terug

*

*    VERSE FABELS    *

*

3

DE EKSTER en DE KRAAI

Goed, ze woonden elk in een andere boom, dat wel. Maar de takken, waar de ekster en de kraai op zaten te niksen, raakten elkaar bijna. Ze hadden even vrij. De kinderen waren het huis uit, hun magen waren vol, kortom het leek wel vakantie. En wat doen mannen nu eenmaal graag als ze bij elkaar zitten? Opscheppen.
‘Jij mag dan sterker zijn’, zei de ekster tegen de enorme kraai, ‘maar ik ben slimmer’.
‘Zo mannetje’, zei de kraai, ‘denk jij dat? Ik geloof er niets van. En trouwens, die zogenaamde slimheid van jou is eigenlijk een zwaktebod. Wie zo sterk is als ik hoeft niet slim te zijn’.
Alsof dat nog nodig was ademde de kraai eens extra diep in, waardoor hij nog iets groter leek. Waarna hij al uitademend liet weten: ‘En toch ben ik óók slim. Wat wil je nog meer?’
‘Nou, jij slim…’, zei de ekster. ‘Met mijn superieure intellect kan ik dingen te pakken krijgen waar jij met je domme kracht alleen maar van kan dromen’, snoefde hij en draaide zich net dat tikje om waardoor het diepblauw in zijn verenkleed extra glansde in de zon.
Met enige afgunst moest de kraai bekennen dat zijn buurman van hun tweeën wel de mooiste was. Maar dat feit erkennen? Nooit! Hij vond de ekster al meer dan verwaand genoeg.
‘Je zou mijn verzameling zilver eens moeten zien!’, ging die laatste door.
De kraai trok zijn schouders op en zei onverschillig: ‘Verspilde moeite. Zilver! Wat heb je daar nou aan? Kan je dat soms eten?’
‘Nee, natuurlijk’, zei de ekster schamper. ‘Het is gewoon mooi, maar dat snap jij niet, want jij bent een cultuurbarbaar’.
‘En jij bent gewoon een dief!’, kraaide de kraai.
‘Wat stel je dat nu weer negatief!’, klaagde de ekster. ‘Je moet dat anders zien: ik ben een verzamelaar’.
‘Ja, van andermans spullen’, zei de kraai, ‘en voor een verzamelaar van andermans spullen bestaat er één, heel simpel woord. Dat is een: dief’.
‘Je bent gewoon jaloers’, concludeerde de ekster.
‘Laat me die verzameling van je dan maar eens zien’, zei de kraai, die toch niets beters had te doen.
‘Oké’, zei de ekster, die zijn buurman graag de ogen uitstak. Weliswaar vertrouwde hij de kraai niet, vertrouwde hij niemand (behalve zijn vrouw), maar hij wist dat het lastig pronken was met iets dat de ander niet kon zien. Na bezichtiging door de buurman kon hij zijn verzameling gewoon verhuizen. Dan kon die hem niet meer terugvinden, mocht de kraai bij het zien van al die schatten ineens gegrepen worden door een begin van beschaving.
‘Vlieg maar achter me aan’, riep de ekster, die direct daarop het luchtruim koos.
De kraai volgde, verbaasd dat de buurman zijn schat kennelijk niet in de buurt van zijn nest verborg. De kraai was een krachtige vlieger en hij moest een beetje inhouden om de ekster voor te laten gaan. Met trots stelde hij vast dat de buurman er dan al zittend mooi uit mocht zien, maar in de lucht een nogal beroerde indruk maakte. Alsof de ekster eerder een soort staart met aanhangmotor was, meer dan een echte vogel.
Een paar honderd meter verderop landde de ekster op een steeneik. Vanaf daar ging hij de kraai voor naar het binnenste van de boom. Daar had de ekster, samen met zijn vrouw een speciaal nest gebouwd, niet voor de kinderen, maar voor zijn verzameling. Dicht aan alle kanten en van binnen bekleed met mos.
‘Wacht even’, zei de ekster terwijl hij een aantal takken verschoof waarmee de ingang vergrendeld was. Daarna betrad hij het nest en schoof wat lappen mos opzij, net alsof hij de gordijnen opendeed.
Het zonlicht viel naar binnen en trof daar meteen al iets wat schitterde. En niet zo’n beetje. De kraai floot zachtjes, althans dat probeerde hij. Hij had nooit begrepen waarom hanen kraaien, terwijl kraaien krassen, maar dat het niet op fluiten leek kon zelfs hij niet echt ontkennen.
In elk geval wilde het geluid dat hij wel voortbracht uitdrukken dat hij al onder de indruk was terwijl hij nog buiten stond. Het leek wel alsof het mospaleis van onder tot boven was volgestouwd met glans en gefonkel.
‘Kom maar binnen’, zei de ekster, vol verwachting over de indruk die hij hiermee op zijn buurman maken zou.
De kraai trad binnen terwijl de ekster zo goed en kwaad als het ging nog iets meer licht maakte.
De kraai kraste weer. Het aangepaste eksternest had alles van een rovershol. Stampvol was het met van alles en nog wat. Zilveren lepeltjes, diamanten – zou het echt? – en andere schitterdingetjes. Manchetknopen, en wat al niet. Een hele santenkraam.
‘Sodejuu!’, riep de kraai, ‘van wie heb je dat allemaal gejat? Van De Dame?’
‘Nou…’, zei de ekster, ‘niet alles hoor. Ook van andere buren, van visite en soms ook gewoon langs de weg’.
‘Hm’, peinsde de kraai, ‘ik heb er geen verstand van, maar is dit wel allemaal kunst?’
Het was een commentaar waardoor de ekster behoorlijk in zijn wiek geschoten was.
‘Als je er geen verstand van hebt, moet je je snavel houden’, bitste hij.
‘Het was maar een vraag’, zei de kraai die één van de lepeltjes pakte. ‘Deze is prachtig’, zei hij. Bijna om het goed te maken, leek het.
‘Puur zilver’, zei de ekster trots.
‘Van De Dame?
‘Van De Dame’.
‘Dan hou ik deze’, zei de kraai droogjes, ‘bij wijze van souvenir. Dat gun je je buurman toch wel?’, grijnsde de zwarte reus.

Lepeltje.L

De snavel van de ekster zakte wijd open.
‘Dat meen je niet’, stamelde hij.
‘Zeker wel’, zei de kraai. ‘Trouwens, dat heb je er toch vast wel voor over om er voor te zorgen dat je buurman dit niet doorvertelt? Bovendien, je hebt hier zoveel, je mist dat lepeltje niet eens’, stelde hij doodleuk en stapte ermee naar buiten.
De ekster was verbijsterd en overwoog een aanval om zijn lepeltje terug te krijgen, maar zag in dat dat geen zin had. De kraai was te sterk.
‘Bedankt’, zei de zwarte reus, ‘ook namens mijn vrouw’, en vloog weg, terwijl het lepeltje aan weerskanten glimmend uit zijn snavel stak.

Eenmaal terug bij zijn nest bleek Mevrouw Kraai inderdaad zeer in haar nopjes met het ‘cadeau’ van haar man. Hun relatie was eerlijk gezegd al een tijdje niet ‘je dat’, maar die knapte op als bij toverslag door deze onverwachte verrijking van hun interieur.
Het humeur van Mevrouw Ekster, daarentegen, stond op onweer. ‘Uilskuiken!’, riep ze tegen haar man toen die haar vertelde wat er was gebeurd. Niet alleen omdat haar nestgenoot dat mooie zilveren lepeltje had verspeeld, maar ook omdat dat nu in de huisraad prijkte van de buurkraai, die ’tante’ waar ze zo’n hekel aan had.
En dat was niet alles. Nu moest zij, Mevrouw Ekster, in haar eentje de hele boel verhuizen, terwijl haar uilskuikenechtgenoot mooi weer speelde met de buurman. Zodat die niet doorkreeg dat de schat ondertussen van lokatie wisselde.
Maar goed, er was niets aan te doen. Dus terwijl die twee babbelden over vrouwen en lekker eten, sleepte Mevrouw Ekster zich een ongeluk. Ze speelde het klaar, maar net op tijd.
Mevrouw Kraai, namelijk, had nadat haar krassen van plezier was verstomd zin gekregen in meer. Ze was daarop naar de steeneik gevlogen waar haar man over gesproken gehad. Ze vond er inderdaad het rovershol, maar het was leeg…
Meneer Ekster, ondertussen, kletste maar door tegen de kraai, die zich er eigenlijk over verbaasde dat het wel leek alsof zijn buurman de streek die hij hem geleverd had alweer vergeten was.
Maar zo was het niet. Integendeel. Al kletsend piekerde de ekster zich suf over hoe hij dit zijn buurman betaald kon zetten.
Pas toen zijn vrouw terugkwam, bekaf, toen pas wist hij het. Hij wenste Buurman Kraai een goedemiddag en vloog er als een razende vandoor. Richting de weg. Hij had daar al een tijdje geleden in de berm een stuk glas zien liggen. Maar het was geen gewoon glas. Magisch glas.
Het was te groot om mee te nemen, maar nu landde hij ernaast, terwijl hij met zijn snavel een stuk steen oppakte. Hij wachtte tot een passerende auto voorbij was en vloog toen op. Met steen en al. Vanaf een meter of vijf liet hij zijn lading vallen.
Nu zou het mooi zijn geweest als hij daarmee in één keer doel getroffen had, maar zo was het niet. Pas de derde keer lukte het. Het glas barstte in grote stukken. Precies zoals de ekster het bedoelde. Met één ervan vloog hij naar de vijgenboom en plukte daarvan een paar grote bladeren. Zó groot waren die dat je opeens begreep dat Adam & Eva daarmee ooit…
De ekster, daarentegen, verpakte er de grote scherf mee en bond het samen met een twijgje. Dat leek voor een vogel wel veel gevraagd, maar als je de nesten zag die de ekster maken kon, dan was dit pakje een peulenschil.
Het was al bijna donker toen hij ermee aankwam bij zijn eigen nest. Zijn vrouw sprong op. ‘Een cadeau’, dacht ze ‘voor al mijn werk van vandaag. Wat is het toch eigenlijk een schat!’
Maar nee. Haar man zei: ‘Het is voor de buren’.
Daarop sprong Mevrouw Ekster bijkans uit haar veren. ‘Voor de buren?!’, krijste ze, ‘hebben die dan nog niet genoeg gehad? Je bent knots-knetter-gék!’ Direct daarop ging ze over op jammeren. ‘Hij zag er zo mooi uit, toen, die man van mij! En kijk nu! Het is een knettergek uilskuiken!’
Ze stak haar kop over de rand van het nest en riep in het rond: ‘Mooie mannen, vertrouw ze niet!’
Die mooie man, intussen, liet zijn vrouw maar tieren en wachtte tot het aardedonker was. Daarna pakte hij het pakje, sloop ermee naar de buren en klemde het daar tussen de takken, vlak voor hun nest. De buren hoorden niks. Al had hij zoiets nog nooit gedaan, als volleerde dief kon de ekster voor de verandering ook iets geluidloos komen brengen.

De volgende morgen bereikte het eksterpaar een kreet van verbazing, vanuit het nest van de buren. Ze hadden het cadeau ontdekt en sleepten het naar binnen. Daarna duurde het niet lang. Er begon een enorm gekrakeel. Zó erg dat alle vogels in de oprijlaan in de richting keken van het kraaiennest. En de beesten op de grond keken omhoog. Wat was daar gaande?
De heer en mevrouw Kraai hadden het onverwachte cadeau gezamenlijk uitgepakt. Maar dat was voorlopig meteen het laatste wat ze samen deden. Of het moest ruzie maken zijn. Nadat de vijgenbladeren naar beneden waren gedwarreld hadden de twee met stomme verbazing gekeken naar wat er was te zien. Maar wat was dat wat er was te zien? Daarover waren ze het niet eens. Mevrouw Kraai zag zichzelf en was daar zeer tevreden mee. Sterker, al kijkend in het stuk spiegel vond ze zichzelf mooier dan ze had gedacht. Nog sterker: verdiende ze niet een mooiere man dan degene die ze had?
De man die ze had was intussen in alle staten. Witheet was-ie, voorzover een kraai dat kan zijn. Want wat zag hij? Een mannelijke kraai, precies zo groot als hijzelf, die zich toegang had verschaft tot zijn nest en daar doodleuk zat naast zijn vrouw! Hij twijfelde geen moment en ging direct tot de aanval over, al beukend op de spiegel.
‘Nee!’, gilde zijn vrouw, die zichzelf juist nog beter bekijken wilde. Nu, en later, altijd. Kortom, het werd een waar gevecht waarbij de twee om het hardst streden om het ‘koekoekscadeau’. En waarschijnlijk was het maar goed dat het niet al te lang duurde voordat ze allebei met spiegel en al over de rand vielen, anders hadden ze zich ook nog lelijk aan hun geschenk gesneden.
Maar zelfs al vallend probeerde de een de ander de scherf nog te ontfutselen, met als resultaat dat het onderaan de boom op een rots te pletter sloeg. In heel veel kleine stukjes. Te klein voor Meneer Kraai om erin nog een vijand van formaat te kunnen ontdekken en voor Madame om zich voor rond te draaien. Dat laatste was misschien maar goed ook, want toen ze eenmaal weer wat afgekoeld in hun nest zaten, zagen ze er totaal verfomfaaid uit.
Nog wat dizzy begon Mevrouw Kraai haar veren goed te doen. Daardoor duurde het ook een tijdje voordat ze vroeg: ‘En waar is ons lepeltje?!’

*

©  Joost Overhoff

Alle Verse Fabels