CORONAFIETSEN
(richting Berlijn)
5. Naar huis
We rijden achter een huifkar aan, vol met gepensioneerden. Oertevreden met hun uitje. We dollen wat.
‘Is het nu beter dan vóór Die Wende?’, vraag ik. De oudjes beginnen te loeien, maar een antwoord komt er niet. Het voelt aan als ‘Wie zwijgt stemt toe’, wanneer ik suggereer dat ze met teveel zijn om antwoord te willen geven. Je blootgeven waar anderen bij zijn, dat doen ze (durven ze?) niet. Als een taaie DDR-reflex, of van nature?
’s Avonds wordt er een echtpaar uit Dresden aan onze tafel gezet. Op coronafstand, uiteraard.
Ze bestrijden de gedachte dat het in de DDR onleefbaar zou zijn geweest, mochten we dat denken.
‘Je wist niet wat je miste’. En sommige dingen waren wel degelijk voorbeeldig in orde, zoals de kinderopvang.
Op de vraag of ze de film ‘Das Leben der Anderen’ hebben gezien, over de ‘Stasi’, kijken ze ons glazig aan. Alsof ze er zelfs nog nooit van hebben gehoord.
‘Maar terug wil ik niet meer’, zegt de vrouw.
Wat vinden ze trouwens van Angela Merkel? Een vrouw, afkomstig uit Oost-Duitsland, baas van Het Ganse Land. Is dat geen reden voor trots?
Het gezicht van de man betrekt op slag. Het antwoord is ondubbelzinnig Nein! Al weet zijn vrouw niet wie het dan wél had kunnen doen. Nergens zien ze een hen aansprekend politicus.
‘Wat we nodig hebben is iemand met de visie van Kurz’, zegt de man, denkend aan de jonge kanselier van Oostenrijk. Mijn vertaling in gedachten: ‘Iemand die immigranten tegenhoudt’.
Ik geef de conversatie een wat luchtiger wending en vertel dat ik de Villa Shatterhand heb bezocht, het huis van de schrijver Karl May, de geestelijk vader van Old Shatterhand en Winnetou.
‘Zelfs die boeken waren in de DDR-tijd verboden’, herinnert de man zich. Een vorm van kindermishandeling, zou je denken, maar ook die wisten natuurlijk niet wat ze misten.
Dresden wist wel wat het miste na de vreselijke verwoesting in WOII, maar de stad heeft zich goed hersteld, vindt het paar. Datzelfde gold na de meer recente overstromingen van de Elbe, waardoor de stad er eigenlijk op vooruit is gegaan, zeggen ze. Veel wat eigenlijk al ‘over de datum’ was, werd daardoor gerenoveerd. Niet zonder erkentelijkheid voor de hulp van de EU.
Midden in het woud stuiten we op nog een ander stel uit Saksen. Weten zij misschien wat voor vogels het zijn die we in de buurt zagen? Welke grote roofvogels, met een lichte buik, vliegen in een groep? Zeker acht stuks waren het.
Ze weten het niet, maar wel praten ze ons bij over het bosbeheer. De nieuwe trend is om het bos juist niet te beheren, maar het op zijn beloop te laten.
Wat henzelf betreft is er na Die Wende niet veel veranderd, zoals voor de meeste hoogopgeleiden. Vóór de Val van De Muur werkte hij in de IT en nu nog steeds. Voor de arbeiders, daarentegen, was de overgang dramatisch. Hele fabrieken gingen dicht. En wat kwaad bloed zette: West-Duitse mensen en bedrijven konden Oost-Duitse bedrijven opkopen voor 1 D-Mark, terwijl de Oost-Duitsers de marktprijs moesten ophoesten. (Ongelofelijk).
Voor Merkel heeft de man wel een goed woord over, met name omdat ze niet veel uitgaf aan defensie. In defensie ziet hij niets.
Over het (rechts)extremisme in zijn Saksen maakt hij zich grotere zorgen.
In tegenstelling tot meerdere anderen heeft het stel ‘Das Leben der Anderen’ wél gezien. ‘Ja’, erkent de IT-expert, ‘de Stasi was erg’. Om daarna aan te vullen ‘Maar als je nu, overal, de controle ziet via onder meer het internet…’
Een stuk verderop krijgen we te zien wat het loslaten van het bosbeheer voor gevolgen heeft. Maar niet zonder waarschuwing:
Dit keer dus niet in verband met de droogte, maar omdat ze gewoon de boel de boel laten. Een natuurlijke aanpak die voor ‘De Duitser’ nogal tegennatuurlijk moet aanvoelen, zou je denken.
Het bos, pal langs het fietspad, ziet eruit als een rampgebied. En een helm is niet voldoende als…
We ontmoeten er een fietser uit het Münsterland. Merkt hij als West-Duitser in het oosten iets van een mentaliteitsverschil? Hij weet het niet, want hij heeft onderweg eigenlijk niemand gesproken. Daarvoor is kennelijk een serieuze wegversperring nodig.
Hoeveel lange-afstands-fietsers zouden tijdens hun tocht bijna niemand spreken? De blik star gevestigd op het einddoel?
Zelf gaan we ons eigen einddoel, Berlijn, niet halen. We hebben voor het eerst wind mee. Met als prijs: regen. Het weer gaat omslaan. En ons credo is: ‘Bij regen fietsen we niet’.
Onze eindhalte heeft een aparte naam: Quedlinburg, in Saksen-Anhalt. Een goed geklede dame blijkt er nu eens wel écht trots op Merkel. Als Oost-Duitse en als vrouw.
‘Niemand zou het beter kunnen’, zo weet de dame zeker.
Verandering van spijs doet eten. Een plaatsgenoot weet op zijn beurt zeker bij welke ‘Italiaan’ we moeten zijn, maar die valt tegen. Opvallend ook: een tafel van twintig, iedereen pal naast elkaar, geen contactformulier om in te vullen en het personeel zonder kapjes.
In het hotel, daarentegen, zijn ze juist extreem punctueel. Bij aankomst krijgen we een ‘kleine Zusammenstellung‘ overhandigd van de coronamaatregelen, bestaande uit twee dichtbedrukte kantjes A4. Daaronder de gezellige wenken:
terwijl juist
Maar ook hier blijkt de praktijk weerbarstig: bij het ontbijt zit een vrouw te hoesten en sluit haar man daarom het open raam…
We kopen onze kaartjes voor de trein, ouderwets in het station. In een enorme hal is bijna iedere vorm van activiteit een stille dood gestorven. Alleen in het uiterste hoekje achterin zit nog één mens achter een loket. Het is de vrouw die ons gaat laten zien waarom het zo goed gaat met dit land. Onze fietsen mogen het eerste stuk gratis mee, iets dat geldt voor al het regionale verkeer. In de grote treinen krijgt je fiets een gereserveerde plek. Die is voorzien in de wagon waarin je zit, waarvan je van tevoren kunt zien op welke plek langs het perron die zal komen. Goed, het printen van één van de kaarten wil niet vlotten – ze krijgt het er benauwd van – dus iets menselijks is er nog wel. Maar dan komt de kers op de efficiëntietaart: de vrouw vermoedt dat we zullen komen met fietsen plus bagage en tipt ons dat het handiger is om een heel stuk om te rijden, zodat we op het perron kunnen komen zonder de trap te hoeven nemen. Dat gaat per saldo tijd, getob en mogelijk gebroken benen schelen.
Het lijkt een detail van niks, maar het zegt alles: je rekenschap te geven van een eventueel probleem voor de reiziger en die daarover inlichten. Door dit soort dingen kunnen de Duitsers het minste werken en tegelijk het rijkste zijn.
Op het perron treffen we een bijzondere mensensoort. Een Wessie im Osten. Ook hij is met de fiets.
We zetten onze rij-rossen op vorstelijke plekken in de regionale trein, voorzien van handige riemen om ze mee vast te zetten.
Al gauw zijn we in levendig gesprek met de jonge Wessie, die een opvallend open en intelligente indruk maakt. Uniek is hij niet. Na de massale uitstroom van Oost naar West is er ook een tegenstroom op gang gekomen. Maar wel heeft hij iets van een nieuw soort mens en doet hij je vastgeroeste brein wat resetten. De jonge man ‘zit’ in het onroerend goed. Volgens ons vooroordeel hoort daar een welgedane figuur bij in een Mercedes. Maar deze frisse verschijning verplaatst zich per fiets en trein. Bovendien is ook hij, net als de ober die we eerder zagen, een aanhanger van Die Partei. Het is die nieuwe partij, zegt hij, die als enige jongeren weet te bereiken en aan te spreken.
Zelf komt hij uit Wolfsburg, ‘VW-Stadt‘, zoals hij zegt. En wat bracht hem in het Oosten? Zeker, de liefde speelde mee, maar ook het feit dat de mensen er eenvoudiger zijn en er meer oog is voor elkaar.
Weliswaar wordt hij als Wessie vaak gediscrimineerd, maar meestal op een dollende manier waarop hij even dollend antwoord weet.
Moet je nu, na al die tijd, het nog wel steeds hebben over Oost en West? De jonge man van nog geen dertig ziet het eenheidsproces in ‘geologisch’ perspectief. ‘Het is pas dertig jaar geleden’, zegt hij over Die Wende. Zo snel kan die eenheid niet voltooid zijn, is het oordeel van de jonge man van nog geen dertig.
Volgens hem is het na De Val van De Muur allemaal veel te snel gegaan. Er was geen oog voor dat sommige dingen in de DDR wél goed waren. ‘Het deed de mensen pijn, en nog steeds, dat er gezegd werd dat het hier allemaal niets was’.
Klopt de gedachte ‘Hoe oostelijker, hoe rechtser’? Absoluut, zegt hij. ‘Dat is niet goed te praten, maar te begrijpen is het wel’. Nachvollziehbar. Maar hij heeft hoop: ‘Volgens mij kunnen we de meesten daarvan nog terughalen’. Hij draait met zijn vinger langs zijn hoofd. ‘Sommigen niet, die zijn volledig doorgedraaid’.
Een man aan de overkant van het gangpad mengt zich opeens in het gesprek. Hij wil ook iets zeggen. Hij draagt een soort gehoorapparaat dat met een draadje en een afdekplaatje direct verbonden lijkt met de hersenen. Of hij ons daarmee goed gehoord heeft weet ik niet, wel dat ik hem moeilijk kan verstaan. Maar de crux van zijn betoog lijkt dat de te snelle overgang ook wel degelijk aan henzelf lag. Omdat men in het Oosten verblind was door de God van Kracht en Welvaart, met de naam D-Mark.
Onze gespreksgenoten stappen uit en hun plaats wordt ingenomen door een heel ander gezelschap. Twee van de drie dragen fluorescerende hesjes met in grote letters Instructor op de rug.
‘We zijn leraren’, zegt één van de jonge hesjesdragers. En aan welke instelling? Amazon. Ze instrueren collega’s in een vestiging van de internetgigant. De twee met hesjes maken een nogal hooliganachtige indruk. De derde heeft zijn hesje in zijn tas. Dat is goed te zien, want alle drie hebben tasjes bij zich die doorzichtig zijn. Kennelijk verlangt Herr Bezos volledige transparantie van wat zijn werknemers naar binnen en naar buiten brengen.
De meest boevige van de drie speelt via zijn smartphone Duitstalige rap, terwijl ik probeer het saldo op te maken. Amazon kost vele winkels de kop en daarmee velen hun baan. Maar dit soort jongens hebben er juist werk door. Jongens die anders ‘iets anders’ zouden doen.
Meerdere jongeren in de trein dragen geen kapje.
We naderen het station van Osterweddingen en kijken onze ogen uit. Distributiecentra tot zover het oog reikt. Amazon heeft hier sinds kort een vestiging van honderdduizend vierkante meter, bedoeld voor heel Europa. ‘Onze’ jongens stappen uit. De boevigste draagt een trainingsbroek van FC Magdeburg, zie ik nu. Op het perron en buiten het station wemelt het van de Instructor-hesjes. Zijn er zoveel leerlingen, of is het om de Instructors een goed gevoel te geven? Een gevoel van eigenwaarde dat ze ertoe brengt hun hesje al aan te trekken zodra ze van huis gaan? Geen gek idee. Sowieso, en helemaal als dat hand in hand gaat met verantwoordelijkheidsgevoel.
Vanaf Maagdenburg moeten we betalen voor onze fietsen in de trein. Kosten tot Amsterdam per fiets: €9,- Kosten voor een fiets in de trein binnen Nederland: €7,-
In Bad Bentheim, net voor de grens, strekken we even de benen, samen met een stel Albanezen. Op het perron komt ons een conducteur tegemoet die een opvallend mondkapje draagt. Erop prijkt een gebit waarbij dat van Dracula onschuldig aandoet. Een Duitse conducteur met gevoel voor humor. Alweer moet een van onze vooroordelen in de prullenmand.
Maar nee, dit keer nog even niet. De conducteur blijkt een Nederlander. Hij gebruikt zijn kapje om mee te grommen naar reizigers zónder mondkapje. Daar krijgt hij een staart van. En ook, trouwens, van de Duitse autoriteiten. Die vindt hij juist weer té streng. Zelf komt hij uit Almere, maar omdat zijn reis altijd in Amsterdam begint zien de Duitsers hem als een risico. Daarom moet hij in Bad Bentheim altijd langs een rechte streep naar zijn hotel. Zonder zijpassen. Op straffe van hoge boetes.
Vlak voor vertrek gaan de Albanezen er opeens als hazen vandoor. Een viertal potige marechaussees komt de trein in, die nu grotendeels verlaten is. Achterin onze wagon hangt nog slechts een drietal fietsen. Aan hun voorwiel. Stalen karkassen. Naast de onze is alleen nog een racefiets achtergebleven, bepakt met gestroomlijnde bagage. De fiets is van een jonge vrouw die Berlijn wél heeft gehaald. Een pittig type dus, per definitie. Een architecte. Door haar verhaal verliest het eerste deel van het woord ‘racefiets’ wat aan glans als je hoort dat ze een keer drie lekke banden in een etmaal had. Zo moet je alsmaar extra opletten waar je rijdt.
Ze maakte de tocht samen met een landschapsarchitecte. We werpen het onderwerp op van de dode sparren die we overal zagen onderweg. Boven haar kapje kijken twee reebruine ogen ons niet-begrijpend aan. Het is ze ontgaan.
Andere ervaringen delen we wel. Ze vertelt hoe ze door een Duitser nors terechtgewezen werden toen ze over het voetpad reden. Iets dat in Duitsland voor fietsers vaak is toegestaan, maar soms ook niet.
We lachen daar hartelijk om, gezien onze ‘Italiaanse achtergrond’. De Duitse eenheid mag dan nog niet homogeen zijn, de Europese ook niet. Een Italiaan zou een vrouw, met zulk haar en zo’n figuur, hoe onreglementair ze ook op zijn pad verschijnt, juist beschouwen als een godsgeschenk. We kennen er een die zijn (Duitse) vrouw versierde in de tijdsspanne van een stoplicht.
Wat is het al met al een feestelijke dag. Als de wereld, vlak achter elkaar, twee jonge mensen rijk blijkt te zijn zoals de Duitser van Die Partei en deze Hollandse, dan wordt een ouder mens daar blij van.
Ook blij: Oost-Duitser met zijn elektrische ‘richels-van-groen-ontdoener’.
We zijn op het Amsterdamse Centraal Station. Onze wagon, die met de fietsen, is de achterste van een lange trein. Precies waar wij uit moeten stappen, met fietsen plus bagage, gaapt een kloof. Daar waar het perron begint te vinden dat het station die hoedanigheid verliest.
We redden het, al is het link. Vanuit de trein nagegrijnsd door ‘Dracula’, die laat weten: ‘Dat is hier altijd zo’.
*
Daarna reden we naar huis, door de eerste regen van onze reis.
1. Naar de grens
2. Naar Gütersloh
3. Naar Einbeck
4. Naar de ex-DDR
5. Naar huis