Eerst even terug naar nog niet zo lang geleden. Echt wennen deed het nooit, maar het was inmiddels bijna standaard: in de Nederlandse horeca, de Amsterdamse voorop, werd de gast op zijn best ‘gedoogd’. Tegen betaling mocht je ergens plaats nemen, alwaar er iets voor je werd neergekeild. Daarbij aangestaard door vlekken en spetters, achtergelaten door een vorige lotgenoot.
Hoewel die vlekken bleven staren, moest je wel heel veel moed verzamelen om er iets van te zeggen. Je wist namelijk uit ondervinding dat de vraag iets aan die vlekken te doen als een oneerbaar voorstel werd beschouwd. Met bijpassende oorwurmblik. Laat staan dat je zou durven te suggereren dat die vlekken er bij komst van een verse gast niet meer hadden moeten zijn. Veel gasten deden er dan ook het zwijgen toe, ter bewaring van de lieve vrede.
Kortom, het ‘welkomsgevoel’ in de Hollandse horeca leek lang hierop:
Uiteraard niet overal.
Maarrrr, na de winter komt de lente. En één zwaluw maakt nog geen zomer, maar het zijn er inmiddels zoveel dat je denkt te kunnen komen met de belangwekkende conclusie: ‘Hèhè’.
De eerste keer is het zoiets als een krokus die zijn koppie laat zien. Voorzichtig. Je denkt: ‘Kan het waar zijn? Bespeur ik hier iets van… service?’ En, zo mogelijk nog verbluffender: vriendelijkheid?
Ja, het is waar. Intussen is die ene krokus een heel veld geworden.
Waar hebben wij, gasten, dit aan te danken? Aan de crisis? Heeft men ingezien dat je je positief moet onderscheiden om aan het werk te blíjven? Deels wel. Het horecapersoneel van vandaag lijkt professioneler. Op zich is dat al winst, maar ik heb de indruk dat het nieuws nog beter is. Professionaliteit kan je leren, vriendelijkheid niet. En het jonge personeel van nu is even opvallend aardig als veel van hun voorgangers dat niet waren. De reden? Mogelijk bestonden de oorwurmen uit oververwend babyboomerskroost.
Hoe dan ook, wat dan ook de reden is, geef mij maar: de jeugd van tegenwoordig.