Kan dat wel, rode groente? Hoe dan ook, knallerrood konden ze niet: de paprika’s die we kregen van de buurvrouw. Van die zoete, die puntige.
De buurvrouw ging met vakantie, maar op haar balkon kweekte ze die rode jongens, die bij haar terugkeer over de datum zouden zijn. Dus kregen wij ze. Bedankt!
De meeste waren zoals het hoort, maar er waren ook een paar misbaksels bij. Te klein en ook hun punten waren erbij ingeschoten. Nou ja, zoiets kan gebeuren. De natuur levert ook ons mensen niet allemaal af in perfecte staat. Het waren dus, laten we zeggen, paprika’s met een beperking. Maar niet met een afstand tot de keuken. Althans niet tot die van ons. Onze keuken is inclusief. Ook arme paprikaatjes ‘met traan’ gaan bij ons ruimhartig mee in de pot.
Ik sneed die kleine jongens dus al fluks nog kleiner. Maar, net voor ik ze bij al het andere in de pan zou gooien, werd ik weggeroepen naar onze kleinste kamer. Urgent. Dat zal je altijd zien.
Daarna volgden de gebeurtenissen zich snel, steeds sneller op. Hoewel, het begon best traag. Zoals grote problemen doorgaans klein beginnen.
Met versgewassen kluifjes stond ik weer achter het aanrecht toen ik iets voelde. Iets onder de gordel. In het kruisgebied, om preciezer te zijn. Alsof er iets gloeide, schroeide. Het gevoel zwol aan. Het duurde even voor me een licht opging. Ik pakte een stukje gesneden paprika en hield het tegen mijn tong. Oei!!!
Mijn blik gleed van de snijplank naar beneden, tot onder mijn riem. Wat klein begonnen was, begon te lijken op een wervelstorm. Maar niet helemaal, want bij zo’n storm is in het oog alles rustig. Bij mij niet.
Van hurricane naar hurrycane. Ik haastte mij naar de badkamer. Om te blussen. Koud water! Jaaaa!
Even later stond ik weer in de keuken en keek neer op de mislukte paprikaatjes, die onder een andere noemer niet beter konden. Al was dit dan schreeuwend overdreven. Wat voor pepertjes waren dit?! Ik sneed ze nog veel kleiner en schoof ze op een schoteltje.
De volgende dag deed ik er een heel klein beetje van in de soep en kookte die stevig door. Ik proefde. En proestte het uit. Vol ongeloof staarde ik naar dampend dynamiet. Twee, minuscule flintertjes dreven daar. Felrood. Roerloos, dreigend. Als de ogen van een krokodil, temidden van het kroos.
Niet te geloven, zoveel geweld in zo weinig. Was het wraak? Van die rode groente? Omdat ik ze voor mismaakt had uitgemaakt?
Of waren we recentelijk te lawaaiig geweest? En dacht de buurvrouw:
‘Als ik terugkom is het stil. Voor altijd’.
†