496. Andalusië / 3

Parijs, Aéroport Charles De Gaulle

Het boek van Israëls heet ‘Spanje’, maar ook in zijn reisverslag duurt het even voordat je in de verte de castagnetten gaat horen.

Bij ons net zo. In plaats van in Sevilla zitten we aan het ontbijt in een betonnen luchthavenhotel, ten noorden van Parijs. Maar wel prijkt er naast ons iets bijzonders. Ik wijs de Duitse dokter erop.

‘Kijk, Het Centrum van de Wereld’. Zo dichtbij! En die aanblik is ons zomaar cadeau gedaan. Alleen door het toeval van ons onverwachte avontuur.

In feite bevindt dat centrum zich nóg dichterbij. In onszelf.

Mijn lijfspreuk. Je hoeft dus nergens heen. Eigenlijk. Niet dat je daardoor nergens heen mag, maar het eindeloze jachten dat de dokter doet, is teveel. Ernstig. Ook voor deze reis is zijn schema ultra-strak. En vol.

Gedrieën begeven we ons naar de balie van Iberia. Al staande in de rij word ik daarbij herinnerd aan het kleine landje aan de Noordzee dat we een dag eerder achter ons hebben gelaten.

Eerder schreef ik over sommige landbouwers in ons land:

“als je de vlag van je land omdraait en jezelf ‘farmer‘ noemt, kan je dat beter invullen bij ‘Profession’: op het formulier voor emigratie naar Canada”.

Maar, als ik de boodschap pal voor me goed begrijp, zullen die farmers in hun nieuwe land wellicht niet wegkomen met fucking the flag.

Eenmaal aan de Iberia-balie schakel ik over in verleidingsmodus. Ook nu wil de vrouw die erover gaat onze koffertjes van ons scheiden. Ik vertel haar van het eerdere onheil.

‘Dus u bent traumatisés?’, stelt ze vast.

Ze laat ons gaan, met alle bagage. Verderop, voor de veiligheidscontrole, wachten we op de dokter. Maar… hij komt niet. Is er iets mis? Dan zien we hem, gehaast, weglopen in een heel andere richting.

De eerdere Drie Musketiers zijn opeens 2+1. We zien de Dritte im Bunde niet meer terug. En toch, op weg naar Madrid, gaapt naast ons één lege stoel. Daar had onze dokter kunnen zitten, maar bureaucratisch kennelijk niet.

Madrid-Barajas. Het is een eeuw geleden sinds ik hier ooit was. De luchthaven ziet er nu prachtig uit. Zoals vaker, heb je het idee dat het de profane kathedralen zijn van onze tijd, compleet met ‘omhoog strevende architectuur’, als om aan te geven waar het vanaf hier naartoe moet.

Nog net tijd tijd voor een ‘cortado‘, een ‘afgesneden’ kleintje koffie met melk. De jongere vrouw die ze serveert spreekt me aan met ‘caballero’, met schalkse blik, alsof ik als oudere ‘heer’ nog sjans heb. (Of is de boodschap: ‘Opa’?).

Een caballero is letterlijk een ‘man te paard’, in de zin van iemand die te onderscheiden is van het gewone voetvolk. Een heer.

Het is zover. Het is tijd te proberen mijn roestige Spaans al piepend en krakend in beweging te krijgen. Daartoe heb ik het boekje bij me waar ik me ooit op stortte, uit een verleden waarin de lezer nog werd gevraagd: ‘Mogen wij daarbij uw aandacht vestigen op…’

Ook het Spaans in dat leerboek doet eerder denken aan Israëls’ tijd en vertrekt uit de startblokken met de primaire reizigersbehoefte ‘llamar un mozo’, ‘een kruier roepen’.

Maar caballero mag dan ook toen al wat ouderwets hebben geklonken, als intro om onbekenden aan te spreken hou ik ‘m erin. Doet het prima. Mensen zijn daardoor in één klap prettig uit evenwicht. Het doet ze sympathiek archaïsch aan, vooral uit de mond van een vreemdeling op leeftijd.

Daarbij is het zaak om pogingen van Spaanse zijde om in het Engels te beginnen in de kiem te smoren. Zo kom ik er weliswaar niet achter hoe het met hun Engels is gesteld – ik vermoed veel beter dan bij de Italianen – maar, zo zeg ik ze, ‘anders wordt het met mijn Spaans nooit meer wat’.

Iets dat geduldig op prijs wordt gesteld.

Ook door het cabinepersoneel van Iberia. Hun maatschappij was eerder op sterven na dood, maar na reanimatie binnen de groep IAG kunnen we er niets op aanmerken. Alles keurig.

Net als op het vliegveld van Sevilla. En in de bus richting stad.

Eerste halte: Kansas City. Pardon? De vrouw tegenover ons onthult: ‘Zo heet deze straat. Kansas City is een zusterstad’.

¿ Kansas City ? Hoe komen ze erop?! Zoiets als Amsterdam met als zuster Paris. Paris, Texas.

Ook bij ons in de bus: een koppel vrouwen uit Barcelona. Hoe zouden Catalanen in deze tijd elders in Spanje worden ontvangen? Veel andere Spanjaarden zijn op dit moment witheet, nu Catalanen die veroordeeld zijn wegens een onrechtmatige poging Catalonië te doen afscheiden, vanwege politiek opportunisme amnestie is beloofd.

De bus houdt halt en we gaan verder te voet, over de brede Guadalquivir. Al rondkijkend gaan mijn gedachten terug naar zo’n veertig jaar geleden. Toen zei een Spaanse me: ‘De jeugd van tegenwoordig kent geen schaamte meer’.

Zelf krijg ik juist last van een overdosis van dat gevoel. Eerst was er de uitslag van onze verkiezingen; gisteren deelde ik een donker getinte IT’er automatisch in bij de kofferstouwers en nu speur ik tevergeefs naar wat bij ons eufemistisch ‘zwerfvuil’ wordt genoemd. In Mokum waad je erdoorheen, op weg naar het vliegveld. Hier: niets. Geen papiertje, geen kruimeltje, niks. Oké, ook de Spanjaarden doen aan k-kauwen, dat valt tegen. Maar zie je het gevolg ervan overal plakken op het plaveisel, waardoor je behoefte krijgt aan een ‘sachet confort‘? Nee.

Heel wat blogposts geleden introduceerde ik ‘De Beschavingsmeter’:

Hoe meet je het beschavingsniveau van een bepaalde plek? Simpel. Door het tellen van het aantal geplette kauwgums. Per vierkante meter.

Volgens die schaal nadert mijn eigen Hollandse hoofdstad beschavingspeil nul. Sevilla nadert de tien. Ehm, maar Sevilla, dat is toch een stad van ‘gitanos‘, van zigeuners? Zijn die dan niet…? En dat is dan vier, qua schaamtemoment. (Spoedig komt er nog een bij).

Misschien is het schoon waar we lopen omdat het geen volkswijk is? Maar Triana, waar ons onderkomen staat, is wel een volkswijk. En ook die lijkt qua properheid op Zwitserland. Voor wie dacht, zoals ik, dat tiptopschone straten altijd samengaan met grijze bloedeloosheid: kom naar Sevilla!

In de straat waar we moeten zijn hangt een verlichte kies als uithangbord. En als voorteken.

Met ‘kroon’.

In onze B&B wordt mijn reisgenote omhelsd alsof gastvrouw Rosita haar beste vriendin al tien jaar heeft gemist. Toch zien we haar voor het eerst. Die passie moet daarom toch wel voor een groot deel uit commercie bestaan, vermoeden wij. Schaamtemoment Nr.5. Goed, een fractie beroepsberekening zou er in kunnen zitten, in die begroeting, maar voor het grootste deel niet. Rosita is gewoon zo. Ze komt uit de andere kant van het land, maar zoals ze zegt: ‘Mijn hoofd komt uit het noorden, maar mijn hart uit het zuiden’. Temperament heeft ze te over. En kiespijn.

Ze blijkt uitstekend Italiaans te spreken, ze heeft er gewoond, maar ook zij waardeert het dat we toch converseren in het Spaans. In het castellano, zeg ik trots.

Toen ik Spaans leerde kon je zo aangeven dat je wist hoe het zat. Español werd in die tijd vooral door niet-ingewijden gebruikt.

Maar vandaag de dag krijgt Rosita van castellano buikpijn. Naast de kiespijn die ze al had is dat haar teveel. Castellano, de taal van de regio Castilië, associeert ze met de dictator Franco, die nog leefde toen mijn leerboek het licht zag en die de Spaanse maatschappij doormidden spleet.

Español is de taal van álle Spanjaarden’, stelt Rosita.

Haar man is een erudiete Italiaan, ik vermoed een ebreo die door zijn verhuizing naar Spanje in feite thuisgekomen is. In mijn fantasie zijn zijn voorouders, zoals velen, uitgeweken naar Italië in het roemruchte jaar 1492. Een jaar waarin er heel veel gebeurde, waaronder de verbanning van alle joden die zich niet tot het christendom wilden bekeren. Met als gevolg: een enorm IQ-verlies.

Wordt vervolgd.

Deel 4

TERZIJDE

In de Spaanse grondwet van 1978 wordt castellano genoemd als de officiële taal van Spanje. De Koninklijke Spaanse Academie, daarentegen, die gaat over de Spaanse taal, gebruikt tegenwoordig in haar publicaties uitsluitend nog de term espanõl, maar verklaart castellano als synoniem.