483. Ierse Notities / 2

Ik wist het. Dat ze in Ierland links rijden. Dacht ik.

Maar wat is dat?! Al meteen komt er een stevige tegenligger recht op ons af. Het zal toch niet dat, terwijl ik even niet heb opgelet, de Ieren intussen van links naar rechts zijn overgegaan? Zoals de Zweden deden?

Zeker, de Ieren hadden van oudsher een hekel aan de Engelsen, dus dat zou een goede reden zijn, maar het stuur in ons huurbakkie zit nog rechts.

Wat te doen? Toch uitwijken naar de ‘goede’ kant, die hier juist fout is? Maar dan ontmoet ik die tegenligger misschien juist daar…

In plaats daarvan hou ik in. Dan, rijkelijk laat, heel laat, verandert de tegenligger alsnog van koers.

Pffff! Waarschijnlijk een andere doorgewinterde rechtsrijder, bezig met zijn eerste meters. Of juist zijn laatste, waarbij het stemmetje ‘Links!-Links!!-Links!!‘ net voor de eindstreep doodmoe is stilgevallen.

Zelf hou ik de komende dagen nog linkser dan links. Flirtend met de berm, of er zelfs in. Naarmate we in County Cork westelijker komen lijken de wegen steeds meer geschikt voor éénrichtingsverkeer, maar een middenstreep herinnert ons eraan dat er achter elke van die talloze bochten zo’n gezellige Ier aan kan komen. In een dikker blikkie dan dat van ons. Bovendien zijn de wegen steevast omzoomd door groeiend groen dat enthousiast op weg is ons te ontmoeten, zodat je geregeld moet kiezen tussen een harde confrontatie of een veegbeurt met Ierse flora. En dit alles in een land dat beroemd is vanwege de inname van alcoholica…

Eén tegenligger blijkt er deels iets op te hebben gevonden: hij heeft zijn buitenspiegels uit voorzorg ingeklapt.

We houden halt bij een idyllisch meertje, in een vallei met de fascinerende naam Gougane Barra.

Het landschap lijkt wel Schots: ruig, met heuvels die het maar niet wil lukken bergen te worden. Of zijn het bergen op de terugweg, oud en vermoeid van hun tijd daar boven? Misschien eerder dat.

Heel toepasselijk in dit landschap: Scottish Blackfaces, schapen met zwartgevlekte koppen.

Aan het meertje staat een hotel. Van buiten ziet het er niet uit zoals je het zou willen, met klimplanten of ruwe steen. De attractie zit binnenin, in het gezellig oubollige interieur en in de mensen die de herberg runnen. Al zes generaties is het in handen van dezelfde familie.

Eigenaar Neil heeft dezelfde contouren als Basil Fawlty, uit de TV-serie Fawlty Towers, maar faulty is-ie niet. Hij werkt zich zes slagen in de rondte en ziet daarbij kans een echte Ier te blijven. En wat is dat, een echte Ier?

Een echte Ier = aardig én geestig.

En allebei niet een beetje. In de bediening werken ook ‘nieuwe’ Ieren, van kleur. Ook aardig. Maar hoeveel generaties duurt het om ook Iersgeestig te worden?

Al zijn we hier dan in the middle of nowhere, toch worden we nog herinnerd aan de grote wereld. Een complete touringcar – hoe komt die hier schadevrij?! – heeft net een buslading cruisepassagiers in het hotel geloosd, om te bunkeren. Terwijl ze, gezien hun gemiddelde tonnage, die late lunch beter hadden kunnen laten. Amerikanen zijn het, wier varende aanslag op het milieu heeft aangemeerd in Cork. Als obese pinguïns schommelen ze in het rond.

Zelf wandelen we naar een bijzonder bos. Het draagt nog de sporen van een gemene schimmelziekte, maar het biedt ook sprookjesbomen, hun tenen gehuld in vriendelijke mossen.

Tussendoor klinkt zachtjes kabbelend de River Lee. Als baby. Het is dezelfde River Lee die, eenmaal volwassen, de stad Cork in tweeën snijdt. Een heel eind verderop.

Weer bij het hotel ontmoeten we een stereotiepe Engelsman. Hij is opvallend lang, zijn vrouw opvallend klein, maar allebei hebben ze iets gemeen: dezelfde hopeloze haartjes. Futloos terneergeslagen op hun schedels. Het heeft iets roerends, die haartjes die nooit een teken van leven zullen vertonen en dat wellicht ook nog nooit hebben gedaan. Geheel passend bij haar trui, zijn flegmatieke dictie, onderkoelde humor en flanellen? overhemd.

De man, op zijn beurt, ‘has to fish‘. Met een bootje gaat hij telkens het meertje op en vist op forel. Zelfs na het avondeten, in het donker. Direct na elk triomfje gooit hij zijn zilveren prooi weer terug. Zo groot is het meertje niet, dus wellicht vangt hij sommige vissen wel meer dan eens. En toch, toch krijgt hij er geen genoeg van.

De serial fisherman woont al decennia in Ierland. Ik zou hem wel willen vragen of hij nog iets merkt van de sterk anti-Engelse stemming van weleer, maar het is geen onderwerp dat past in de sfeer. Van Ieren heb ik inmiddels begrepen dat de gevoelens van toen zijn gaan lijken op hun vermoeide heuvels. Ze flakkeren alleen nog op bij voetbal en bij rugby.

Zelf gaan we op pad voor een retourtje naar het einde van Europa. Om er te komen, op Dursey Island, moet je met de enige cable car die Ierland rijk is. Oorspronkelijk werd hij gemaakt voor schapenvervoer, maar nu vervoert hij alleen nog hoogintelligente wezens zoals wij.

Veel van die wezens passen er niet in, tijdens dat spektakelritje, hoog boven een zee-engte waarin te woeste stromingen razen voor een veerboot. Uniek is ook de bediening van het geheel. Je wordt zelf geacht de twee deurtjes dicht te schuiven, die je kan zekeren met een haakje. Of niet. Niemand die je zal beletten halverwege de deurtjes weer te open te doen en je in de diepte te storten. Het kolkende water tegemoet.

Minstens een kwart van de bevolking van het eiland lijkt trouwens te hopen dat je dat ook doet. Vanaf de kabelbaan leidt welgeteld één ‘hoofdweg’ naar Europa’s uiterste puntje. De weg is zowel verhard als verzacht. Verhard met asfalt en verzacht met schapenpoep.

Een jonge Braziliaan is er niet ver op gekomen, zo blijkt uit een plaquette. Verderop stuiten we op één van de vier eilandbewoners en vragen wat er is gebeurd.

‘Hartaanval’, zegt hij stug, en geeft ermee duidelijk aan dat onze conversatie hiermee de maximale lengte ernstig heeft overschreden. Ondertussen haalt hij zijn terminale trekker van stal en rijdt ermee naar zijn koeien.

Een ander kwart van de bevolking komt voorbij in een gebutste ouwe stationcar en steekt goedgemutst zijn hand op.

De weg is her en der gelardeerd met auto’s die het terminale stadium al lang voorbij zijn. Stilgevallen karkassen zien we dus wel, maar waar zijn de vogels? Het zou hier een paradijs moeten zijn voor bird watching. Ik bereidde me al vol verlangen voor op mijn eerste ontmoeting met papegaaiduikers. Maar de enige vogels die we spotten zijn twee meeuwen in de verte en een niet-rooie roodborst.

Een eind verderop komt ons een blozende Ier tegemoet, een tiptopvogelspotterkijker om de nek. Hij komt hier al tientallen jaren en is net naar het eind van het eiland geweest.

‘Hoe ver is dat nog?’

‘Anderhalf uur’.

‘En de vogels?’

‘Die zijn er vandaag niet’.

Mooi is dat. Net op de dag dat wij komen. En waar kunnen ze dan naartoe zijn? Er is hier toch verder niks? Of zijn ze met vakantie, net als wij? Toch niet naar…?

Nou ja, het bespaart ons wel een heel stuk lopen, want we vermoeden dat het er aan het eind uitziet als meer van hetzelfde. Alleen om te kunnen zeggen dat we er geweest zijn is niet voldoende reden om door te zetten. En we moeten ook nog terug.

We staren in de verte, over de open oceaan. Daar, recht vooruit, gebeurde zo’n veertig jaar geleden een ramp. Te ver weg, misschien, om het vanaf hier te hebben kunnen zien.

Wel zien we iets anders in het heden. Een bui komt op ons af, als een mistige sliert over de zilveren zee. Vanuit de verte esthetisch prachtig, komt hij even later op ons neer.

Zelf hebben we ook het nodige aan terminaals bij ons, in de vorm van twee verfomfaaide pluutjes. We zetten ze op. De spotter-Ier, op weg naar de kabelbaan, trekt niet eens zijn jas aan. Alsof dit buitje niet telt.

We hebben het al gehoord: de opwarming van de aarde levert tot dusver geen warmer, maar wel een natter Ierland op. Je kan er als vanouds dus nog steeds kiezen tussen twee standen: 1) Showers en 2) Rain. Vandaag hebben we showertjes, bij wijze van variant. Met heel wat zon ertussendoor.

Op de weg terug volgen we de noordkant van het Beara-schiereiland, over de zogeheten Wild Atlantic Way.

Heel fraai is de weg over de Healy Pass. Ondanks, nee, juist dankzij de buien. Ze zorgen voor een feeëriek thousand shades of grey, afgewisseld met flarden van licht.

Een tegenligger kan deze show gestolen worden. Ze passeert ons op de nauwe, steile weg met twee kilometer per uur. Het ravijn aan haar kant. Haar gezicht verraadt dat ze een moord had willen doen om althans voor even rechts te kunnen rijden, maar ja, wij houden ons aan links…

Vervolg: Ierse Notities / 3

ReisTip

Gougane Barra Hotel

TERZIJDE

Rampje?

– In het meertje van Gougane Barra tiert het wier steeds weliger. De serial fisherman verdenkt het veranderende klimaat.

– Uitspraak ‘gane’ in Gougane: als het Engelse gone.

– De bovenbedoelde ramp was die met Air India Flight 182. Voor context kijk hier.