GEHEIM! (of niet?)

Mea culpa. Laat ik daarmee beginnen. Dan hebben we dat vast gehad.

Op het onderstaande valt van alles aan te merken: De Klok & De Klepel, onvolledig, en wat al niet. Maar fascinerend is het wel.

Het begon klein, heel klein. Misschien is dat kleine zelfs wel één van de grootste vijanden van de geschiedenis: het zilvervisje. Deze site besteedde aan dat wonderbaarlijke schepsel al eens aparte aandacht. Een goed boek gaat er bij hem altijd in. Een slecht boek ook. Fictie, non-fictie, het maakt hem niets uit. Geschiedenis? Heerlijk.

Vandaar dat ik in actie kwam. Ik bewaar namelijk documenten inzake mijn opa. Die papieren had ik, juist met het oog op de visjes, goed ingepakt. Tot ik laatst merkte dat die verzegeling was losgeraakt. Tijd voor een inspectie. En zo kwam van het een het ander.

Waarom bewaar ik die ouwe spullen? Volgens iemand bij het Amsterdamse Stadsarchief bestaat er een nog grotere vijand van de geschiedenis dan het zilvervisje: mensen die documenten, geschiedenis weggooien. De archivarissen aldaar zijn hongerig. Zelfs dingen van gewone mensen willen ze, dus van bijzondere mensen al helemaal.

En hij was bijzonder…

Mijn Opa

Mijn opa is een boek waard. En een film. Hoog gestegen, diep gevallen. Onderscheiden in extremen: geëerd met de hoogste decoratie die het land kent, belandde hij later in de gevangenis. Oorlog, spanning. Geld. Wat wil je nog meer? (Behalve dan dat het in het echt wél goed was afgelopen…)

Lang na zijn dood verscheen er als vanuit het niets een heel dun boekje, waarin mijn opa ernstig onrecht werd aangedaan. Naar mijn idee. Tot op dat moment had ik me met die man nooit beziggehouden. Maar nu dook ik diep in die materie en schreef een weerwoord, dat ik deponeerde bij verschillende instanties. Vertrouwelijk.

Al gravende was ik daarbij gestoten op iets waarbij ik mijn wenkbrauwen optrok, maar terzijde legde als ‘bijvangst’. Iets voor later. Na de grote inspanning van mijn werkstuk, echter, deed ik alles in een fraaie kist en dozen. Genoeg!

Weer een kwart eeuw ging voorbij. Tot nu. Zo kwam ik die ‘bijvangst’ opnieuw tegen. Vandaar.

*

Een nóg grotere vijand van de geschiedenis dan het visje is wellicht het geheugen. Het geheugen is niet alleen feilbaar, maar vaak ook selectief. Gevoegd bij wat je nooit geweten hebt doet de geschiedenis zich aan je voor als een soort archipel, losse eilandjes die voor jou zichtbaar zijn terwijl de rest zich onderwater bevindt.

Mijn ‘bijvangst’ deed, als een soort vulkaantjes, meer eilandjes bovenkomen in mijn beeld van wat geschied is. Maar dan nog was dat panorama verre van perfect. Ik kan natuurlijk mijn best doen de puzzel zo compleet mogelijk te krijgen, maar daar begin ik niet eens aan. Zelfs al zou ik alle feiten op een rij krijgen, dan nog is het beeld onvolledig. Wat dan nog ontbreekt is, onder meer, het gemis in de hoofden te kunnen kijken van de mannen van toen. Voor het geven van een oordeel is ook dát nodig, naast een besef van wat in die tijd normaal was. Inzichten die in het bovenbedoelde ‘dunne boekje’ afwezig zijn.

Zeker, wat mensen doen kan een uitdrukking zijn van hoe ze zijn, maar niet per definitie. Of slechts ten dele.

Wie weet is wat volgt wel een vroege variant van ‘fake news‘. En wie weet is het zelfs niet eens nieuws en weten de ter zake kundigen er allang alles van. Mogelijk gooi ik dus een knuppel in een hoenderhok waarbij de kippen geen enkele kakel geven. ‘O, dat?’

Voor mijzelf, in elk geval, is het wel nieuw.

Het materiaal dat mijn wenkbrauwen omhoog deed gaan betreft het allereerste begin van de Tweede Wereldoorlog. Wat wist ik daar eigenlijk (nog) van? Bar weinig:

Duitse inval + schermutseling bij de Grebbeberg + bombardement op Rotterdam = Capitulatie.

Via mijn opa leerde ik dat die samenvatting de nodige nuance miste. Zo werd hij al in het begin van de oorlog een keer voorgedragen voor de Militaire Willems-Orde, vanwege zijn optreden in de Alblasserwaard.

Waar?! Wat moest-ie dáár doen?! Gebeurde daar dan ook iets? Zo ja, dan moest er nog wel meer zijn gebeurd… Dat was ook de strekking van een stuk dat ik tussen alle paperassen aantrof. Ik noem het maar:

Eilandje 1

Het betreft een brief van een zekere Jhr.R.Groeninx van Zoelen aan “Den Hoogedelgestrengen Heer Mr.L.Einthoven”. Een epistel dat leest als een getypte handgranaat. Geschreven vlak na het einde van de oorlog, is het duidelijk van de hand van een goed ingevoerd iemand. Sterker, de schrijver voegt “enkele persoonlijke opmerkingen‘ toe aan een “reactie van Generaal Reijnders op het standpunt van Professor Schermerhorn” die hij daarbij overbrengt aan de ontvanger van zijn brief.

Goed, even een time-out. Nu al? Ja, het lijkt me tijd voor een tussentijds ‘dramatis personae’:

Robert Groeninx van Zoelen – voor de oorlog leider van de Algemeene Nederlandsche Fascisten Bond / tijdens de oorlog actief in de Nederlandsche Unie.

Louis Einthoven – tot in het begin van de oorlog hoofdcommissaris van politie in Rotterdam / tijdens de oorlog één van de drie oprichters van de Nederlandsche Unie / lid van de Heeren Zeventien / na de oorlog directeur van het Bureau Nationale Veiligheid, voorloper van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).

Nederlandsche Unie – in het begin van de oorlog opgerichte beweging, met zo’n 600.000 leden. Een soort ‘NSB-light‘ die zich distantieerde van de NSB zelf, maar wel samenwerkte met de Duitse bezetter die de beweging echter ontbond.

Heeren Zeventien – praatgroep onder prominente, door de Duitsers geïnterneerde Nederlanders, inzake de inrichting van het land na de oorlog.

Izaäk Reijnders – tot vlak voor de oorlog Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht / ontslagen wegens meningsverschillen met de regering inzake de te voeren strategie.

Willem Schermerhorn – voor de oorlog één van de oprichters van een anti-NSB-beweging / lid van de Heeren Zeventien / na de oorlog eerste minister-president.

*

Genoemde Groeninx erkent dat zijn weergave van Reijnders reactie “uit den aard der zaak slechts uit de tweede hand èn onvolledig is“.

Wat volgt is een knetterende aanklacht tegen het regeringsbeleid die voorzien is van (althans voor mij) degelijk aandoende ‘feiten’, zoals hetgeen besproken zou zijn in Kabinetsraden in de aanloop naar de oorlog.

Die aanklacht laat zich (in mijn woorden) als volgt samenvatten:

De Nederlandse regering heeft het vaderland in feite weggegeven aan de vijand.

De aangelegde verdedigingswerken werden niet of nauwelijks benut en hele legerkorpsen losten niet één enkel schot. Verdedigingslinies zijn zo sterk als de zwakste schakel, maar de regering vond het op orde brengen van alle onderdelen te duur.

Pikant detail in het hele verhaal is een “wenk” die van Duitse zijde zou zijn ontvangen: als het Duitse leger doortocht zou worden verleend door Noord-Brabant dan zou het gebied ten noorden daarvan ongemoeid worden gelaten.

Feit is dat het sterkste deel van de Nederlandse verdediging, de zogeheten Peel-Raamstelling, vrijwel direct na het begin van de Duitse invasie werd opgegeven.

Dat leidde bij de lagere officieren tot groot ongeloof, althans als mijn eigen opa hierin representatief kan zijn. In zijn herinneringen aan hem schreef zijn zoon, mijn vader:

Zo kwam hij dus terecht bij Alblasserdam.

Kan de sleutel tot dit raadsel gelegen zijn in dit door Groeninx verwoorde, laat ik het ronkend noemen ‘Axioma van Reijnders’?

en

In hoeverre klopt dit en in hoeverre zijn dit de rancuneuze observaties van een gefrustreerde militair? Waarbij het een het ander kan overlappen, gedeeltelijk of zelfs geheel.

Eilandje 2

De doorslag van een brief van – ja, van wie? – aan – ja, aan wie? Weer een brief van Groeninx? In elk geval is het een schrijven van iemand die toegang had tot ministers en zich wendt tot een invloedrijk persoon, die hij wil bewegen zijn invloed aan te wenden om te voorkomen dat “het oude gescharrel (en erger)” van de oude regering kan worden voortgezet.

Terzijde

De brief van juni ’45 vermeldt wel het adres van de afzender: Frederiksplein 16-18 p/a H.B.Bille

Google leert dat het een slagerij was, waar ook aan vis werd gedaan: in 1944 werd er in het geheim achterin de slagerij door Amsterdamse scheepsbouwers en bankiers de kiel gelegd van de Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart. Dit gezien de ook naoorlogse te verwachten tekorten aan vetten.

Kortom, bij Bille gebeurde meer dan je op het eerste oog zou denken…

Ook ander vlees in de kuip…

De schrijver sluit een gestencilde nota bij die een bewerking bevat van stukken van Generaal Reijnders. Die nota heb ik niet, wel een “aanvullende”, inclusief “geheime bijlage”. Bovendien voegt de schrijver brieven toe aan Schermerhorn en Einthoven. Die laatste, vermoed ik, is de brief waarvan hierboven sprake is.

De schrijver wil de kwadratuur van de cirkel. Hij wil dingen “duidelijk doen uitkomen” en “toch het geraamte in de kast houden”. Als een soort klokkenluider zonder geluid. Wie in elk geval moet hangen heeft hij al op het oog: “den Heer Van Kleffens”, die hij kort voor zijn schrijven nog persoonlijk heeft bezocht. Maar dat hangen moet in stilte gebeuren. Een vervangende, publiekelijke zondebok heeft de schrijver ook al: “de versleten de Geer”. Weliswaar meent hij dat die minder blaam treft, maar toch “brengt wellicht ’s lands belang mede, dat deze in de eerste plaats de zondebok wordt”.

Wie is wie? (vervolg)

Eelco van Kleffens – Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de oorlog.

Dirk Jan de Geer – Minister-president aan het begin van de oorlog / na de oorlog gerechtelijk veroordeeld wegens zijn inschikkelijkheid ten opzichte van Duitsland.

*

Zoals gezegd wil de klokkenluider geen geluid maken. Sterker: “Toch indien wij verstandig doen zal dit nooit aan de groote klok komen, en wij de laatsten moeten zijn het hieraan te hangen”. Kortom, hij wil een heel klein klokje luiden en petit comité, net voldoende om de regeringszuivering door te laten voeren die hij wil.

In de bovenvermelde “Aanvullende nota” wordt opnieuw ingegaan op de Peel-Raamstelling en de ontvangen “wenk van Duitsche zijde”, waarvan Generaal Reijnders na de capitulatie hoorde op het ministerie van Buitenlandse Zaken.

In een “Slotopmerking” wordt de aandacht gevestigd op nóg een gevoelig onderwerp, dat in de al vermelde brief aan Louis Einthoven als volgt was verwoord:

In weerwil van zijn achternaam was Mittelhauser een Fransman. De “Slotopmerking” gaat zelfs zover de generaal te citeren met: “Je me trouve dans une souricière!“ Deze uitroep – dat hij zich in een muizenval bevond – zou hem zijn ontvallen toen hij doorkreeg door Nederland te zijn misleid. Dat mag toch wel de kwalificatie heten van wat in de “geheime” bijlage wordt opgeworpen.

Daarin wordt gewag gemaakt van een verzegelde envelop in handen van de Nederlandse gezant in Parijs. Deze bevatte het verzoek aan de Fransen Nederland te hulp te komen in het geval van een Duitse invasie, inclusief instructies. De envelop mocht echter pas worden geopend bij het begin van concrete oorlogshandelingen.

Bij een naoorlogse leek, zoals ik, wekt zo’n restrictie bevreemding. Je zou toch vermoeden dat die hulp in dat geval zeker (te) laat zou komen.

Daarom komt het op mij niet onaannemelijk over dat in de geheime bijlage wordt gesteld dat de envelop in werkelijkheid voortijdig werd geopend. Zo zou Frankrijk officieus op de hoogte zijn geraakt van de Nederlandse wensen voor militaire bijstand, die er in bestond dat de Fransen zouden oprukken naar de Peel-Raamstelling.

Echter, zo stelt de geheime bijlage:

Met als gevolg:

Een romantisch iemand zou verwachten dat Monsieur le Général hier allang per postduif van op de hoogte was gebracht, maar volgens de bijlage waren de geïnviteerden bij aankomst totaal verbluft dat hun gastheren er vandoor waren gegaan.

De vraag in hoeverre de Fransen kwamen om ons hulp te bieden en in hoeverre het ze er eigenlijk om ging de Duitsers buiten hun eigen land te houden, is in dezen niet relevant. Indien juist, is de vermelde aantijging ernstig.

Zeker is dat ik in het bezit ben van een verklaring van Generaal Winkelman.

Henri Winkelman – opvolger van Generaal Reijnders als Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht / wegens zijn anti-Duitse houding vervolgens vijf jaar lang in krijgsgevangenschap.

Het begin van Winkelmans verklaring:

Van een tweede envelop geen spoor, wat uiteraard niet wil zeggen dat die er niet is geweest.

*

Commentaar

Dit alles doet een reeks kanttekeningen opkomen, zowel in het algemeen als wat mijn opa betreft.

Zoals: hoe kwamen deze stukken in zijn bezit? Kreeg hij, een uitgesproken anti-NSB’er, ze van de schrijver(s) ervan, of heeft hij er de hand op gelegd? In zijn functie van Amsterdams hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten, of anderszins?

Binnenlandse Strijdkrachten (BS) – officiële bundeling van diverse verzetsgroepen aan het einde van de oorlog.

Geheim! / Vertrouwelijk!

Verlopen geheimen eigenlijk? En, zo ja, wanneer? Wat geeft mij het recht dingen openbaar te maken waar “Geheim” bij staat? En maakt het daarbij iets uit welke hand dat woordje “Geheim” getypt heeft? Hoewel het een onderwerp is dat om een uitvoerige verhandeling vraagt, zou ik in dit bestek zeggen dat het vooral een kwestie is van gevoel. Een gevoel met een wettelijke ruggensteun: de termijn van 75 jaar op mogelijke beperking van openbaarheid zoals die wordt voorgeschreven door de Archiefwet.

Zoals gezegd is het trouwens goed mogelijk dat het bovenstaande allang bekend was. Zeker is dat als je een geheim wilt bewaren het opschrijven ervan geen goed idee is.

Waardoor blijven veel geheimen trouwens geheim? Bijvoorbeeld omdat ze vergeten worden, of omdat partijen het niet opportuun vinden ze te openbaren.

De onbekende schrijver van de brief vanuit Vleeschhouwerij Bille was ervan “overtuigd, dat ook de geheime gegevens aan de buitenlandsche kanselarijen bekend zijn”.

Inzake de ‘Franse kwestie’ wordt in de geheime bijlage gesteld:

Gezien de rest van zijn betoog mag je aannemen dat de schrijver hier met “legende” bedoelt: ‘het verhaal, het feit’.

Maar ook nu nog is het aan dit front oorverdovend rustig. Sterker, in de Franse versie van Wikipedia is er bij le Général Mittelhauser zelfs geen spoor te bekennen van het feit dat hij ooit in Nederland is geweest…

Standpunt

Een kostbaar begrip. Je zou erbij willen onderscheiden tussen ‘op een standpunt staan’ en ‘een standpunt innemen’. Het eerste is een gegeven, het tweede een keuze.

Waargenomen vanuit het ene of het andere standpunt kan een zaak er compleet anders uitzien of slechts marginaal verschillen. Het volledige scala daartussen nadert het oneindige. Oordelen beperken tot ‘Goed’ of ‘Fout’ is daarbij hopeloos ontoereikend.

Neem het min of meer ‘weggeven’ van Nederland aan de Duitsers. In de bovengenoemde stukken is in dit verband het woord ‘verraad’ afwezig, maar het druipt er vanaf dat dat wordt bedoeld. Alleen symbolisch oorlog voeren voor de bühne wordt gezien als oneervol. In gedachten zie je Generaal Reijnders stampvoeten van woede bij de onwil van de regering datgene te doen wat militair nodig is en in diezelfde gedachten hoor je daarbij zijn medailles kwaad rinkelen.

Toch lukte het Groeninx, ondanks zijn verontwaardiging, ook plaats te maken voor de gedachte (of hoop?) “dat men moet aannemen, dat de Regeering voor ogen heeft gezweefd, het land de stoffelijke en bloedige offers eener h.i. nuttelooze oorlogsvoering te besparen”.

De vergelijking dringt zich op met Srebrenica. Is het een constante dat wij, Nederlanders, gewoon niet (meer) krijgshaftig zijn en de wapens lafhartig snel laten zakken? Of zijn wij gewoon ‘verstandig’ en is het resultaat bij opgave per saldo gunstiger dan als wij ons verzetten zonder kans op succes?

– Krenterigheid

Is de suggestie dat de regering te zeer op de penning was om alle onderdelen van onze verdediging op orde te brengen een voorbeeld van onze spreekwoordelijke zuinigheid? Of was het inderdaad simpelweg niet haalbaar?

Zoals in tijden van corona ben je geneigd te zeggen: alles is een kwestie van prioriteiten.

Goedpraten

Een werkwoord in een kwade reuk. Je denkt erbij in eerste instantie aan het, achteraf, rechtpraten wat krom is.

Maar ook hierbij kan er plaats zijn voor nuance. Het kan ook zijn dat je door een zaak achteraf van meerdere kanten te bezien je beeld ervan zich verrijkt, uitmondend in begrip.

Zelf kwam ik dat vooral tegen in Italië, als mensen zeiden: ‘We moeten wel meedoen met de corruptie. Het is dát, of niets’.

Daarbij was de vraag niet alleen in hoeverre die bewering waar was – en die kon waar zijn – maar ook in hoeverre iemand eigenlijk graag meeging in het onvermijdelijke.

Waar liggen de grenzen tussen collaboratie, accommodatie en het (moeten) aanvaarden van de realiteit? Datzelfde gold bij een zaak waar mijn opa mee te maken had als voorzitter van de Effectenbeurs: de walgelijke verkoop van joods effectenbezit tijdens de oorlog. In hoeverre kon je je bij de handel in die besmette stukken verschuilen achter de redenering dat het beter was dat wij ze zelf verhandelden dan dat ze werden afgevoerd naar Berlijn? Zodat door de registratie van de opbrengst de benadeelden achteraf schadeloos zouden kunnen worden gesteld.

Wie dacht daar werkelijk aan en wie pakte gewoon wat hij pakken kon?

Winkelman

Hoe moeilijk was het voor hem om te elfder ure het commando over te nemen van de ontslagen Reijnders? Waarbij hij akkoord moest gaan met compromissen die misschien, militair gezien, onaanvaardbaar waren.

Ook mijn opa werd geconfronteerd met een dergelijk dilemma toen hij aan het begin van de oorlog werd gevraagd voorzitter te worden van de Effectenbeurs.

Winkelman vroeg een dag bedenktijd. Hoe lang mijn opa erover dacht weet ik niet, wél dat zijn reden voor acceptatie althans simpel klónk: ‘Iemand moest het doen‘.

Onderscheidingen

Medailles, oorkondes, blijken van waardering, het is goed dat ze er zijn. Sterker, te weinig mensen krijgen er een. Anderen, daarentegen, krijgen er teveel.

Mensen kunnen zich ook negatief onderscheiden. Ook dat kan de gemeenschap letterlijk ‘waarderen’, zoals met een gevangenisstraf.

Weinigen gebeurt allebei: ze krijgen medailles én straf. Het overkwam mijn opa, net als minister-president De Geer. Beiden hielden hun straf, maar verloren hun medailles.

Hoe redelijk is dat? Ik zou zeggen dat als de reden voor hun straf losstaat van de reden voor hun positieve onderscheidingen, dat die laatste dan in stand zouden moeten blijven.

Eens verdiend, blijft verdiend.

Kwaadsprekerij

Soms ben je geneigd te denken dat dit iets is van deze tijd, onlosmakelijk verbonden met het internet. Maar het gebeurt altijd al en overal.

Maldire: kwaadsprekende tongen in de klem, te Italië.

Zijn de stukken die ik terugvond, dankzij de visjes, uiteindelijk niet meer dan de gewone boze brieven van weleer? De mails, tweets en de blogs van nu? Boos zijn ze zeker, maar ze lijken me te ‘zwaar’ om ze zomaar in de prullenbak te gooien.

En trouwens, van het Stadsarchief mag dat niet.

*

© Joost Overhoff

Terzijde

Een Deens parlementslid stelde ooit voor hun Ministerie van Defensie te vervangen door een antwoordapparaat met de tekst: ‘We geven ons over’ (in het Russisch).

Voor wie zich mocht afvragen: ‘En wie was die opa dan?’

Carel Frederik Overhoff – Reserve-Majoor bij het Regiment Wielrijders / Firmant van het effectenbedrijf Kerkhoven & Co. / Tijdens de oorlog openlijk voorzitter van de Vereniging voor de Effectenhandel en heimelijk commandant van de BS in Amsterdam / Ontvanger van de Militaire Willems-Orde voor zijn acties rond Alblasserdam en het bezweren van de schietpartij in Amsterdam op 7 mei 1945 / Na de oorlog gerechtelijk veroordeeld wegens het onttrekken van gelden aan Kerkhoven en Co., waardoor hij tevens zijn MWO verloor.