Fietsen
‘De Groene Weg’
naar de Middellandse Zee
CONFLANDEY – AMSTERDAM
De volgende morgen passeren we een verkeersbord dat we nog nooit eerder hebben gezien. Het is provisorisch in de berm gezet. De boodschap: er is een drijfjacht aan de gang. Op wilde zwijnen.
Dat fietst wat onrustig. Op slag ben je beducht voor plots overstekende meutes honden met ADHD. Of anders kogels van een kaliber dat ook de meest lijvige fietser terminaal plat legt. En dat nog los van de kans een wild zwijn te ontmoeten dat niet in de stemming is voor finesses, zoals dat fietsers en jagers niet hetzelfde zijn.
Maar we arriveren heelhuids in Port-sur-Saône. Bij de fietsenmaker, voor een beetje lucht. We krijgen het gratis. Daarvoor moeten we dan wel even naar binnen.
‘Ja’, zegt de (alweer) sympathieke eigenaar, ‘ik weet het, bij jullie staan die pompen gewoon buiten. Maar hier zijn ze dan meteen weg’.
Tja, moeten we nu zijn droom verstoren? Door te zeggen dat als hij die romantische buitenpompen bij ons van dichterbij zou bekijken, dat er dan een knaagvast kabeltje…
Ook is hij (terecht) lyrisch over onze fietspaden. Zelf drijft hij met zijn vrouw sinds kort de eerste fietsenzaak in het plaatsje, met dank aan het fenomeen e-bike.
Het stel is trouwens ook origineel wat hun ervaringen in ons land betreft: de enige plaats waar ze zijn geweest is… Middelburg.
Tja, Deel 2. Is het in de huidige tijd onze plicht te onthullen dat de pracht van die stad niet alleen voortkomt uit de nijvere productie van boterbabbelaars, maar ook uit de Zeeuwse slavenhandel? We laten het maar zo en beloven hen op onze beurt gratis koffie, mochten ze ooit nog doordringen tot in de Hollandse hoofdstad.
Intussen hebben we een drastische beslissing genomen. Na onze eerdere bijna-omdraai, komt dit keer de dame van ons duo met het voorstel er een punt achter te zetten. De weersvoorspellingen lijken namelijk opnieuw een hort-en-stoot-vervolg te beloven. Eerder bleek dat in de praktijk best mee te vallen, maar dit keer zijn we er allebei rijp voor. Ons meteo-geluk kan niet blijven duren en het begint erop te lijken dat bij fietstochten twee weken per keer ons het best bevalt.
Maar eerst volgen we nog een tot fietsroute geconverteerd jaagpad langs de Saône. De rivier heeft daar inmiddels een respectabele maat bereikt.
Aan de oever heeft een trio mannen een soort kamp opgeslagen. Auto, tentje en een ketel boven een kampvuur completeren een stuk of tien hengels die in serie staan opgesteld. Het blijken Kazakken, die hun geld verdienen in Duitsland. Het is nog ochtend, maar een biertje hebben ze al paraat.
Zitten er ook meervallen?, wil ik weten. Zeker, weten ze, ‘van wel twee meter lang’. Die verorberen alles wat ze voor de bek komt. Niet alleen vissen. ‘Soms zelfs mensen, zeggen ze’. Alleen ondermaatse dan, neem ik aan. Maar die monsters, daar vissen ze niet op. De visser iets verderop al helemaal niet. Die ziet er heel a-typisch uit, voor een visser. Het is een vrouw, om mee te beginnen. Bovendien is ze opvallend netjes gekleed, met een keurig sjaaltje om.
Haar visstijl is bijna nonchalant, met één hand. Om haar andere pols draagt ze een zakje waarin al iets schemert dat je koken kan. Want Saône-vissen kan je prima eten, zegt ze. Het water is er schoon genoeg voor.
Ook zij bevestigt dat er in de rivier meervallen al rovend ronddolen en ze bromt op de vissers die ze wel vangen, maar vervolgens teruggooien. Zo blijven er geen gewone vissen meer over.
Nederlanders, zo blijkt, zijn er hier juist bij bossen. Dat meldt de baas van een veelbelovende taveerne.
Téveel laaglanders, misschien? Zelf vindt hij van niet: ‘Als les hollandais er niet waren, dan zouden heel wat dorpjes hier doodgaan’.
Ja, hij weet ook wel dat nogal wat autochtonen het de Nederlanders kwalijk nemen dat ze alles zelf doen en zelfs het cement voor hun op te knappen huisjes uit Holland halen. Maar toch…
Vanaf Soing verlaten we de route en stevenen op eigen houtje af op Besançon, de eindhalte van onze tocht.
We vragen ergens om water voor onze bidons. Besançon is nog heel ver, weet de man. Hij weet meer: meervallen zijn hooguit lekker als ze jong zijn. Maar ze stinken bij bereiding ronduit serieus.
Al van verre voel je dat we iets groots naderen. Het autoverkeer neemt toe en wordt steeds wilder. Iets dat tot nu toe meeviel, los van de langsdenderende poids lourds, de zware jongens.
Als reactie zoeken we een steeds creatievere route, die daardoor steeds langer wordt. Te lang. En te warm. Botergaar werken we ons door de buitenkant van de stad. Een infernale ervaring, waarin: vervreemdende mega-winkels en louche plekken, compleet met een naar schatting Nigeriaanse dame die door haar naar schatting pooier in stelling wordt gebracht. Daartussendoor onwaarschijnlijke paadjes, zoals rakelings langs de vangrail van een grote weg. Tot je in het centrum bent, waar het in vergelijking opeens weldadig rustig is, als in het oog van een orkaan.
Pfff! We parkeren voor ons hotel. Naast een bruid. En feliciteren haar, uiteraard. Ook in fietskleren moet dat kunnen. Zelf is ze trouwens van ‘het Type 2’. Je hebt namelijk bruiden die er op hun trouwdag als een ander wezen uitzien, en je hebt ze die alleen een andere jurk aanhebben.
De bruid incasseert de Hollandse beste wensen en gaat haar, wellicht nog lange feestavond tegemoet. En de nacht, natuurlijk… Hoewel, we ontmoetten laatst een stel dat hun zoveelste huwelijksnacht vierde. Onder meer omdat ze tijdens Nacht Nr.1 te ver heen waren om er nog iets van te maken.
Zelf zijn we ook aan het eind van ons Latijn. Bovenin de stad baadt de citadel van Besançon in kunst- en maanlicht.
Beneden schiet ik op straat een vrouw aan, aan wie je ziet ‘dat ze het moet weten’: waar je goed kan eten. En inderdaad, ze is er zelf naar op weg. Bovendien is het vlakbij.
Even later zitten we in het voormalige VVV van de stad. Het lijkt wel een donker soort aquarium,. We voelen al meteen: dit gaat wat kosten. Vooruit, het is onze bonte avond. Maar gaat het ook goed worden? Oui!!! Youpie!!!
Conclusie: ze kúnnen het nog wel, de Fransen, maar voor iets goeds moet je tegenwoordig diep in je e-buidel tasten. Net als in NL dieper dan je hoopte. Oplossing: niet vaak uit eten, maar áls je het doet….
De volgende ochtend gloort een druildag. Niet bepaald korte-broeken-weer. Toch draagt bij het ontbijt één van de gasten er wel een. Zijn bovenkant is nietszeggend, zijn onderkant des temeer. Eén van zijn benen is niet meer het origineel. Maar niet alleen dat. De saai ogende monsieur heeft er een opzichtige tatoeage op laten zetten.
Het weer is ideaal pour lanterfanter. We schuieren naar het station, met de vraag hoe we vanaf daar naar huis kunnen komen. Mét fietsen. De man bij het info-loket blijkt zijn vaste staatsbaan te combineren met even vaste tegenzin om te doen wat hij zou moeten doen. Zeker is: makkelijk gaat het niet worden. In weinig snelle treinen mogen er vélos mee, en dan nog alleen als je je fiets uit elkaar haalt en inpakt. Iets dat we niet gaan doen.
’s Avonds eten we bij een ander restaurant dat ons is aangeraden. Het is de enige mooie bistro die er nog over is uit de Belle Époque. We denken daarmee een exclusief geheim te kennen dat ons door lokalen is verklapt, maar komen er terecht midden tussen de mede-buitenlanders. Niet dat ze iemand gesproken hebben. Ze hebben gewoon op hun smartphone gekeken.
Over kijken gesproken: het café is vol met spiegels, zodat je iedereen goed kan bekijken, meer of minder heimelijk.
Naast ons zit een pensionado, met iets dat je steeds minder ziet: een boek. Het gaat over de rol van Denen en Zweden in de Tweede Wereldoorlog. De man is onderweg naar zijn appartement aan de Côte d’Azur, helemaal vanuit Malmö met de auto. Hij is namelijk bang voor meer openbare vormen van vervoer, in verband met corona. Fascinerend. En die hotels, restaurants en wat al niet, onderweg?
De jurist in ruste wil ons nog even uit een droom helpen. Het feit dat Olaf Palme, de vermoorde Zweedse premier, opeens van het toneel verdween, was een zegen. Omdat hij geen flauw benul had van economie.
Hm. Kan zijn, maar sommige dingen over sommige mensen wil je postuum niet weten. Of is het meer dat je wilt weten wat onderaan de streep het saldo is, van een ‘rekensom’ die ook nog uit andere dingen bestaat dan getallen?
We staan weer bij het station, aan het begin van een Keulse reis waarin Keulen niet meer zal zijn dan een halte. Veertien uur treinen, via Basel, met zeven keer overstappen.
Hoeveel zal ik zijn afgevallen, deze reis? Vorige keer was het twee kilo. Nu maar één, weet ik inmiddels. Ik verdenk croissants en pains au chocolat.
Halverwege Duitsland komt er een man onze wagon in, hijgend. Ik schat ‘m op een kwart ton. Tweehonderdvijftig kilo, minstens. Een stofwisselingsstoornis, misschien? Nee, eerder veel stofwisseling. ‘Ich liebe Gouda‘, verklaart hij. Maar daarmee bedoelt hij niet dat fraaie stadje, ook geen kaarsen en zelfs geen stroopwafels. Hij spoelt brokken kaas naar binnen. Met frisdrank.
Op station Arnhem, daarentegen, stuiten we juist op een man als een rietje. Eindelijk weer eens collega-fietsers in zicht. De man is samen met zijn vrouw op de terugweg na hun tocht naar Berlijn. Maar Hij lijkt blijer dan Zij. Is het echtpaar na al die kilometers nog wel een echt paar? Samen langeafstandsfietsen vraagt om langeafstandsrelaties.
De maan is vol. De nacht is midder-.
De hoofdstad is opvallend stil. We zoeven er moeiteloos doorheen.
We zijn weer thuis. In ons uitzicht, in het licht van de lantaarns, zien we vlaggetjes. Alsof ze voor mij zijn. Ik was het bijna vergeten! Ik ben het sinds vijf minuten.
Jarig.
Terzijde
Bij de infobalie in Basel willen/mogen ze je niet langer informeren dan een bepaalde tijd per klant.
Zeker, ook wij hebben toegang tot het internet, maar de trein-knowhow die sommige mensen hebben is onverslaanbaar.
Mogen wij svp de onvolprezen Amsterdamse Treinreiswinkel weer terug?!
Pas op de laatste dag in Frankrijk zagen we er een: een politieauto.
‘De Japanner’
De rode draad van De Groene Weg bleek ook groen. Hij verovert de wereld: de Japanse duizendknoop.
*
© Joost Overhoff