SCHIERMONNIKOOG

Zeg maar Schier.

We hadden zin gekregen in een bliksemreisje en Schier hadden we al eens lonkend zien liggen, vanaf het poëtische plaatsje Moddergat.

Het reizen van Amsterdam naar Schier is een fluitje van een cent. Je springt van de tram in de trein in de bus op de boot in de bus, en voor je het weet ben je er.

Op de boot krijg je al een aardige indruk hoe het is op Schier. Het scheepje heeft vertederende afmetingen en is louter gevuld met landgenoten uit de braafste categorie. Het lijken vooral de degelijke middenklassers te zijn die Schier als vakantiebestemming kiezen.

Maar bij het van wal steken toch een beetje stress. ‘Hou de kinderen bij je. Ik word er niet goed van!’, zucht een gekwelde vader. Mammie verdwijnt met het kroost onderdeks.

‘Het valt niet altijd mee’, verontschuldigt pappie zich tegenover ons.

Bij wijze van ontspanningsmanoeuvre verzet ik de gedachten naar een jachtluipaard, dat mensen eens uitlieten op het strand van Ameland. En al snel verhaalt pa dankbaar over de python van zijn buurman, die konijnen at… En dat ze alle openingen naar dat huis hadden dichtgestopt, hoewel buurman had gezegd ‘dat-ie niks dee’… En dat het beest was doodgegaan toen-ie kou had gevat… En dat die slang zo groot was dat hij maar nauwelijks in de vuilniszak paste. Zodat ze de kop er maar uit lieten steken, als aardigheidje voor de vuilnisman.

Zo hoor je nog eens wat. En toch was dat exotische verhaal niet ontoepasselijk. Want terwijl het scheepje tussen de zandbanken doorkronkelde, kwam het eiland in zicht waar het stikt van de konijnen, maar juist niet van peuterspeuzelende pythons. Daarom is Schier zo geschikt voor jonge gezinnen. Als je de koters even kwijt bent, kunnen ze nooit ver zijn en bovendien ontbreekt ieder gevaar.

Hoewel…

Op het eiland staat de bus al op ons te wachten. Zoals bekend zijn buschauffeurs te verdelen in hen die je dag goed kunnen maken, het soort dat je dag kan verpesten, en de gewonen. De onze is duidelijk van de eerste categorie.

Na ongeveer een minuut rijden ploegt een vader, in safari-look, zich tussen de koffers een weg naar de blije bestuurder. Maar als hij terugkomt staat zijn blik op somber. Hij wijst terug, richting boot.

‘We hadden er daar al uit gemoeten’.

De man is zichtbaar ontnuchterd door de geringe heroïek van zijn vakantiereis. Op een bustocht van minder dan twintig seconden had-ie niet gerekend.

‘Nou moeten we nog een half uur mee’, mompelt hij, starend naar alle bagage. En dan heeft-ie meteen heel Schier al gezien.

Wij stappen uit in het hart van het dorpje dat dezelfde naam draagt als het eiland.

Vanachter onze uitsmijters, met originele kappertjes-wespengarnering, slaan we de grote aktiviteit in de dorpskern gade. De waddeneilanden leven met twee soorten van getij: eb en vloed en aankomst en vertrek van de boot.

Bij de fietsenverhuur is het een drukte van belang. Vooral het(niet) op gang komen van de tandems zorgt voor vermakelijke taferelen.

We hebben ons tegoed gedaan en bezoeken het VVV: geen kamer meer te krijgen. Op het ‘hele’ eiland niet. Dat krijg je van de bonnefooi. Kijk, dat komt nou door het schrijven: nu realiseer ik me voor het eerst dat ‘bonnefooi’ natuurlijk komt van het Franse bonne-foie, op ‘goed-geloof’.

Nou ja, we zien wel. Eerst maar wat wandelen. Door het dorp naar de duinen, en dan… een strand, een stránd! Schier eindeloos. En breed! Een eind in zee duikt het zelfs nog een keertje op, als een eerste waarschuwing aan de golven dat hun reis ten einde loopt.

Na ons een tijdje op de vlakte te hebben gehouden, naderen we een hotel bovenop het duin. Er is zowaar net één annulering binnengekomen, zo meldt ons de bedrijfsleider met opvallend sympathieke oogopslag.

‘Bent u nou een echte Schierder?’, vraag ik hoopvol.

‘Nee, een aangespoelde Drent’, zegt hij droog. Maar hij zit er al tien jaar, dus moet het wel leuk zijn op Schier.

En lucratief. Wat een prijzen! Nieuw Amsterdams Peil.

We eten Schierse schollen, zien een overvloed aan konijnen en leren een nieuw woord. Eén van de pensions pronkt met een ‘Brunarium’. Dat moet het midden houden tussen een zonnebank en een terrarium, lijkt me. Dat was iets voor die verkouden python geweest.

Een avondwandeling op het strand, dat is natuurlijk verplicht. De zon gaat uit en de vuurtoren aan. Ook het booreiland licht op, als een zomerse kerstboom, ver op zee.

Terug in het hotel vinden we wat literatuur over het eiland. Zo leren we dat het eiland zestien kilometer lang is en maximaal vier kilometer breed. Zijn naam ontleent Schier aan de Cisterciënzer- ofwel Schiere monniken die zich er ooit vestigden. Nou dat oog nog. Volgens mij komt dat van de vorm van het eiland.

Bij het slapen word je om de zoveel seconden bijgelicht door zo’n zwaaiende lichtstraal in je kamer. Gaat dwars door de gordijnen, stopt nergens voor. En bij het ontbijt krijg je suikerbrood. Het kan al niet meer kapot.

Vader Python, jawel, zit aan het tafeltje naast ons. Hij moet van zijn vrouw boodschappen doen. Dat is nou het voordeel van een gezin: je krijgt gewoon geen tijd om te tobben. Wil je net beginnen, moet je weer boodschappen doen.

’s Ochtends natuurlijk een grote wandeling. Na een tijdje stappen kom je bij het ‘badstrand’, de toplokatie voor zwemvertier. Bijna niemand te zien en dan is het nog wel hoogseizoen. Wat een paradijs.

We zien twee zandkastelen in recordtijd verorberd worden door de opkomende vloed. Iets verderop wacht een echtpaar tevergeefs op hetzelfde spektakel, gezeten achter hun splinternieuwe fort. De kinderen hebben geen geduld meer en gaan garnalen scheppen.

Honderd meter verderop is er al niemand meer te bekennen. Nou ja, één mevrouw, die bewijst dat ze niet aan de lijn hoeft te doen. Ze verkleedt zich achter een strandpaal.

Terug lopen we door de duinen. Daar zien we iemand op een terreinfiets, ook wel mountainbike geheten. Dat moet voor de duinen zijn wat de muskusrat is voor de dijken. Schier lijkt trouwens een typisch fietseiland. Op de schelpenpaden zoeven de families af en aan.

Het laatste stukje doen we weer over het strand. Een vader maakt met de zelfontspanner een film van zichzelf en zijn gezin. Dat is de nieuwe tijd. Je hebt nergens meer iemand voor nodig. En als je dan toch iemand nodig hebt, dan ken je bijna niemand meer.

De boot wacht. Op de pier is de politie met de Landrover paraat. Wat een baan op zo’n eiland!

‘Het lijkt wel of hier nooit iets vervelends gebeurt’, zeg ik en zet me schrap voor tegenspraak. Die niet komt.

‘Inderdaad’, zegt de agent, ‘allemaal natuurliefhebbers, hè’.

‘Bent u nou een echte Schierder?’, vraag ik.

De man kijkt me enigszins vaderlijk aan.

‘Dat zou niet verstandig zijn, hè, meneer? Hier is iedereen familie van elkaar’.

Het zijn er negenhonderd. Inclusief gasten negenduizend, maximaal.

Nou nog even vragen waar dat oog vandaan komt. Het gezag slaat de handen voor de zijne. Dat ik zo dom kan zijn, denk ik. Maar nee, hij weet het zelf niet.

De ‘Brakzand’ is klaar voor vertrek. Twee dagen Schier: onbezorgder kan niet.


*

© 1989 Joost Overhoff