N/Z Deel 1

Door

Noorwegen en Zweden

1.

Maart, 2022

Mochten we wel gaan? Was het wel gepast dat wij doodleuk met vakantie gingen, terwijl Oekraïne in brand stond? Eigenlijk juist wel. Thuis hadden we al geruime tijd de thermostaat drie graden lager gezet, om die Ploertin in het Kremlin niet ook nog eens voor zijn agressie te belonen. En door te vertrekken konden we ons gasverbruik zelfs terugbrengen naar nul. Dat voelde prima.

BERGEN?

Ter ere van het milieu zouden we gaan treinen, maar we speelden daarbij vals. We sloegen een stuk spoor over en kwamen uit de lucht vallen in de stad Bergen. Gemondkapt en al. Maar niet voor lang. Noorwegen was verder volledig kapjesvrij.

Schiphol:
Chinese vliegtuigcrew beschermt zich tegen Covid Made in Holland.
Ik vraag het enige ‘zwarte schaap’ (die zijn capuchon niet op heeft): ‘Is dit vast Chinees beleid?’ Hij zegt, even tactvol als gewaagd: ‘Dit is communistisch beleid’.

Bergen = ‘Bergen aan Zee Made in Norway’ zou je zeggen, maar in werkelijkheid zit er nogal wat fjordigs tussen die stad en het open water.

De jongen voor ons, in het vliegtuig, doet op dat water aan kanoën. Voor ons heeft hij echter een andere activiteit in petto: het bestijgen van een lokale berg. Nou ja, bergje. Een maxi-heuvel van 643 meter, twee keer die van Vaals.

‘Er gaan trappen naartoe, tot aan de top’, zegt de student. Een eitje dus. (Thuis zijn we al helemaal doorgetrapt, wonend op drieënhalf hoog, zonder lift). ‘Aangelegd door sherpa’s’, voegt de jonge Noor er nog aan toe. Leuk!

Dat we hem te spreken krijgen is eigenlijk een wonder. Jonge Noren onderscheiden zich namelijk niet van andere jonge mensen. Ze hebben hun gehoorgangen afgesloten voor bereik door onbevoegden, de mensen om hen heen. Hooguit is het verschil dat jeugdige Noren een voorkeur hebben voor de koptelefoon, in plaats van ‘oortjes’. Zo blijven hun eigen oren beter op temperatuur. Een soort twee-in-één.

Al vanaf het vliegveld stuiten we op een vermoeden van humor.

We kennen de Noren eigenlijk niet. Zouden ze inderdaad…?

Onze informant gaat er intussen vandoor. Hij komt uit Oslo, maar studeert in Bergen. Niet dat er in Oslo niets te studeren valt, maar voor Business moet je in Bergen zijn. Hij hoopt wel dat we een jas bij ons hebben en vooral een paraplu. In Bergen regent het bijna altijd, weet hij. Met spijt.

We wachten op onze bagage samen met twee duikers van de Nederlandse marine. De Noren gaan hen van hun koudwatervrees afhelpen, althans vertrouwd maken met sub-lekkere temperaturen. Noorwegen is een NAVO-land en beide strijdkrachten werken geregeld samen. Zijn de twee trouwens inmiddels wat onrustig, nu de Russische Beer uit zijn bol is gegaan? Nee, zeggen ze.

Een kraakhelder treintje brengt ons vanaf het vliegveld in het centrum. Daar leren we al snel: Bergenaren vinden hun stad de beste, meest belangwekkende plaats van het land.

En zijn de Noren aardig? Ja. Prettig.

Bij het eten zit er een Frans stel naast ons. Ze bereiden zich voor op een lange tocht naar het noorden, met de Hurtigruten. Oorspronkelijk waren dit postboten die de afgelegen eilanden voorzagen van voorraden en berichten, waar ook wat passagiers op mee mochten. Spannend! Maar inmiddels zijn het eerder drijvende tourist traps, heb ik het idee.

De twee gaan er a priori van uit dat wij geen Frans spreken en zo komen we erachter dat hun Engels verrassend goed is. Heb ik dan ‘even’ niet opgelet?

Op neutraal terrein is het in elk geval een goede plek om een van mijn stellingen uit eigen keuken bloot te stellen aan ervaringsdeskundigen:

Als een Franse president zijn volk goed kwaad maakt, dan is hij waarschijnlijk goed bezig.

Ik bereid me voor op: ‘Nee, als hij ons kwaad maakt is hij juist slecht bezig!’ Maar nee, ze zijn het er (lachend) mee eens.

Aan het Engels van de Noren kunnen de Fransen uiteraard niet tippen. Vanaf hun zevende raken de Noren met het Engels vertrouwd, geholpen, net als wij, met ondertitels bij buitenlandse video. Zoals het hoort.

Zelf stuit ik op mijn beperkingen als ‘digibeet’. De hotel-tv blijkt mij de baas. Je kan er niet gewoon een kanaal op kiezen. Nee, je moet, wil je iets te zien krijgen, eerst op de tv inloggen met apps op je smartphone.

Ook de volgende dag worden we gewezen op onze achterlijkheid. In de bus naar de berg kan je alleen met cash betalen, niet met plastic. Dat lijkt juist achterlijk van hen, maar nee. De Noren die geen abonnement hebben, betalen voor de bus via een app op hun telefoon.

Summit Attempt (2x)

We bereiken het dalstation van de gondelbaan. Die kan je ook nemen naar de top, maar dat vinden wij slap gedoe. Wij, Hollanders, zullen dat Noorse bultje eens fiks te lijf gaan. Op eigen kracht.

Het begint, bij wijze van opwarming, met een reeks stalen trappen en een steeds steilere wandeling. Tot aan het punt waar de bestijging van Ulriken, zo heet de bult, pas echt begint. Bij een tweesprong.

Rechts een riant, feestelijk besneeuwd wandelpad, van ruim twee kilometer lang. Links de stenen trappen waar onze informant het over had. Korter, weliswaar, maar we kiezen voor riant wandelen. We hebben de tijd. Alleen, gaandeweg wordt het pad steeds smaller, steeds onduidelijker. Gaat het nou hier, of daar? We kiezen voor ‘daar’. Fout. Net weggesmolten sneeuw op de rand van een soort brug doet ons realiseren dat we bij iedere stap een doodsmak kunnen maken.

Beter terug. Maar in de bergen geldt, zelfs op een maxi-bult: omlaag is moeilijker dan omhoog. Hier en daar wordt de sneeuw afgewisseld door rotsen en stukken ijs. Gelukkig, zo uilskuikenig zijn we nu ook weer niet, hebben we onze schoenen verrijkt met puntige ‘onderzettertjes’. Alleen, ze zijn vooral goed voor wat glibber op het dorpsplein van Spakenburg. Hier is het andere koek.

Maar we komen weer heelhuids bij de tweesprong en staan met frisse moed onderaan een makkie. Een trap, wat wil je nog meer? Nou, om te beginnen dat-ie wat gelijkmatiger was. Die bij ons thuis heeft de ideale stapafstand. Hier variëren de treden voortdurend in hoogte en ook het oppervlak van iedere tree is ongelijk. Wat meer is: de delen van de trap in de zon zijn droog, op andere stukken ligt sneeuw en ijs. Dus moeten we onze onderzettertjes (on)geregeld van onze schoenen halen en dan er weer onder doen. Eén keer te weinig. Net bij een plek waar een stenen zitje is ingericht, kom ik er niet meer op. Een Noor, met de contouren van een beer, steekt me van bovenaf zijn hand toe en trekt me erop.

Er zijn trouwens behoorlijk wat Noren op de trap. Opvallend velen ervan zijn alleen. Daaronder ook ongenaakbare blonde godinnen, tiptop gekleed. Ze dartelen ons in beide richtingen voorbij. Heel wat van hen zelfs zonder onderzetters! We zoomen in op de onderzetters die anderen wél hebben. Die zien er heel wat serieuzer uit dan die van ons. Dat heeft iets geruststellends: ‘Als we maar de goede spullen hadden, dan kwamen ook wij makkelijker vooruit’. Aan de andere kant nodigt dat weer uit tot ‘Maar waarom zijn jullie zonder de goede spullen naar onze berg gekomen?’

Mijn Noorse beer keurt me althans nauwelijks meer een blik waardig. ‘We are from Holland‘, werp ik schaapachtig op, bij wijze van excuus, en hou mijn hand horizontaal voor me uit. Ja, dat weten zij ook wel, dat het bij ons zo plat is als een windstille fjord, maar wat doen wij, platlandse ouwe taarten, dan hier?

Ehm, tja. Twee mannen, die picknicken op het zitje, zijn al boven geweest. Eén van de twee wisselt van schoenen en laat me de zolen zien van degene die hij niet meer nodig heeft. Er zitten fikse stalen punten in. Aha! Zo doen ze dat dus. Maar het betekent dat het naar boven toe dus nóg gladder is. We turen richting de top en zien daar mensen vallen, die er proberen omhoog te komen. Eén, twee, drie, vier.

Nee, daar moeten we niet aan beginnen. Beter ten halve gekeerd. Maar ook daarbij geldt: omlaag is… De man met verse schoenen heeft intussen een kind in een draagstoel op zijn rug gehesen, een last waarbij je zelfs kuierend op de boulevard van Zandvoort al rood zou aanlopen. Maar de Noorse papa loopt er de ongelijkmatige trap mee af alsof het niets is. Ook moeders doen dat. Eén ervan draagt zelfs een wel héél verse baby voorop.

Communicatief zijn de meesten trouwens niet. Niet, zo lijkt het, uit minachting voor twee oudjes uit de Lage Landen, maar meer omdat ze al berggeitend in hun eigen wereld verkeren. Ook hier niet zelden bijgestaan door orengadgets.

Dat geldt niet voor een ouder stel vrouwen, waarvan er met name één opvallend amechtig omhoog komt. Een probleem dat wij niet hebben. We ontdekken weliswaar tot onze schrik dat we niet meer, zoals de Duitsers zeggen, ‘trittsicher’ zijn, maar lucht hebben we nog voldoende. We menen dan ook de vrouw te moeten waarschuwen voor wat hogerop nog komen gaat. Geheel onnodig, zeggen ze. Ze hebben dit al zo vaak gedaan, maar nog niet via de trap. Ze hebben een aantal avonden achter elkaar flink feestgevierd en doen nu aan ontkateren in de natuur. En, ach, mocht één van deze treden de laatste zijn, dan is dat op deze trap zo gek nog niet.

Wij, op onze beurt, beginnen weer met dalen. Heel voorzichtig. Terwijl onze dijbenen alvast een massage bestellen. Maar ongeschonden – Pfff! – keren we terug bij de basis van de berg. We vragen er een lift. De vrouw die ons meeneemt schat ik halverwege de zeventig. Zij is wel helemaal tot aan de top retour geweest, natuurlijk. (Of mogen onze twee halve summit attempts tellen voor één?)

De Noorse maakt zich zorgen, over de Russen: ‘Wij hebben een grens met Rusland’. Zelfs al is die grens nog geen tweehonderd kilometer lang en bevindt die zich helemaal ‘bovenin’, toch heeft het op haar een dreigende uitwerking. Als ze thuis is, kijkt ze alsmaar naar de oorlogsbeelden op tv. Het beklimmen van Ulriken ziet ze dan ook als een manier daaraan te ontkomen. Ze vertelt dat er Noren met bussen helemaal richting Oekraïne zijn gereden om daar vluchtelingen op te halen.

Eerder had de korte grens met Rusland, boven de poolcirkel, zich al ontwikkeld als een onwaarschijnlijke plek waar allerlei andere vluchtelingen probeerden Noorwegen binnen te komen, maar die route is nu wellicht geen optie meer.

Is een busrit, terug naar het centrum, trouwens wél een optie? We stappen gewoon in, al weten we dat we niet kunnen betalen. De chauffeur maakt er geen punt van.

Het laatste stukje wandelen we. Het weer is nog steeds prachtig. Sterker, uit luidsprekers klinkt er een waarschuwing, ook in het Engels:

Opgelet! Vanwege de warmte en het droge weer is het belangrijk voldoende te drinken! Voor de gezondheid en met name voor uw huid”.

Een nieuw geval van humor? Of geeft het aan hoe weinig vertrouwd ze zijn met zon? Ook de warmte is relatief: 8°C. Hier en daar zijn jonge Noren te zien in korte broek, hun bovenkant wel iets beter ingepakt, inclusief koptelefoon.

Naast ons hotel een oploop. Een groep vrouwen heeft zich verzameld rond een standbeeld. Het blijkt van een feministe avant la lettre te zijn.

Het is Wereldvrouwendag, vandaar. Een aantal ervan treffen we in ons hotel aan de thee.

‘Is er voor feministes in Noorwegen eigenlijk nog wel iets te doen?’, vraag ik.

Eén van de vrouwen geeft toe dat ze in haar land al ver gevorderd zijn. ‘Maar bijvoorbeeld femicide is hier nog een probleem’. Daarbij gaat het vaak om het doden van vrouwen door de mannelijke (ex-)partner.

Een werkneemster van het hotel laat bijna agressief weten: ‘I can kick anybody’s ass’, waarbij ze met anybody bedoelt ‘welke man dan ook’.

‘Kan het zijn’, werp ik op, ‘dat Noorse mannen een minderwaardigheidscomplex krijgen, terwijl ze door jullie links en rechts worden voorbijgegaan?’

De vrouwen lachen. Daar zit zeker iets in, denken ze. ‘Maar wij zijn georganiseerd en zij niet’.

Nóg niet?

Een kwestie van power.
Enorme zeeslepers zijn paraat ten dienste van Noorwegens enorme rijkdom: de offshore olie- en gasindustrie.

Die avond eten we weer in hetzelfde restaurant. Naast ons zeker niet anybody. Het is een sympathieke Fin, met een verrassende naam: John Webster. Doet denken aan de tijger uit het boek en de film ‘Life of Pi’, die door het leven ging als Richard Parker.

Als Fin is John een directe buur van de Russen. Hij is een documentairemaker en kent ze goed. ‘In Finland zeggen we:

Zelfs als je ze braadt in boter blijven Russen Russen”’.

‘Onze hele grens met Rusland ligt vol met mijnen. We hadden net een verdrag getekend om daar een eind aan te maken. Maar nu…’

Toch is hij ten opzichte van zijn oosterburen zeker niet zonder sympathie. En ‘Rusland mag dan een onmogelijk land zijn, maar alles is er mogelijk’.

Met zijn eigen land is hij blij. En hij niet alleen. Op de WereldGeluks-index 2022 staat Finland op één. Wij op vijf. Noorwegen: 8, Zweden: 7. Rusland (vóór de nieuwe oorlog): 80.

We laten onze glazen klinken op het einde van de oorlog. De wijn kost €12 per glas, voor Noorwegen niets bijzonders. Maar voor vrede is geen prijs te hoog. De Fin geeft ons ten afscheid een hand. We schrikken er een beetje van. Hoe lang geleden is het dat we nog een hand hebben geschud? Maar die van Richard Parker-Webster voelt goed.

Naar Deel 2

Terzijde

België op de gelukslijst: 19.