Onlangs beleefde ik een debuut. Ik was voor het eerst bij een ‘oosterburenuitvaart’, een begrafenis in Duitsland.
‘Eine Trauerfeier‘ noemen ze het daar, ‘een treurfeest’. Op de weg erheen speelde dat woord telkens door mijn hoofd. ‘Een treurfeest’… Dat klinkt in Hollandse oren toch, laten we zeggen: apart.
Zeker, de eerste begrafenis die ik bijwoonde, als kind, was een schok geweest omdat alle aanwezigen zo vrolijk deden, terwijl ik dacht dat alleen diepe treurnis gepast zou zijn. De grote mensen zagen het hele gebeuren, begreep ik later, als een onbedoelde reünie. Rond de kist van iemand die, gezien haar hoge leeftijd, ’toch dood moest’.
En toch vond ik treurfeest wonderlijk klinken.
Voor mijn eerste uitvaart op z’n Duits reisden we de dag tevoren aan. ’s Avonds waren we te gast bij andere vrienden van de overledene. Ze waren vol van een recent artikel uit Der Spiegel, waaruit tot hun schrik gebleken was dat tegenwoordig uit het lockere landje aan die Nordsee meer cocaïne komt dan tulpen. Inclusief onschattige types.
Ze wisten nog niet dat ook de westerbuur aan hun tafel ze de volgende dag zou verrassen. Ikzelf ook niet.
De volgende morgen was het vroeg opstaan geblazen. De eerste plechtigheid, in de kerk, zou namelijk om 09.45 van start gaan. Nu heb ik al heel wat begrafenissen bezocht, maar zo’n onchristelijke starttijd kan ik me niet herinneren. Niet in Italië, waar ik veel tijd heb doorgebracht, maar ook niet in het narcostaatje aan de Noordzee.
Bovendien zou in Italië ‘een kwartier voor het heel’ betekenen dat het ‘op heel’ zou beginnen. Misschien. Maar zeker niet om .45.
In Duitsland wel, natuurlijk. Iedereen gemondkapt, bovendien. Op een moment dat in Nederland die dingen al een tijd hingen te verstoffen aan de kapstok. Daardoor, wellicht, was ik er in de kerk te laat mee.
Maar er was nog meer verschil. In Nederland ben ik inmiddels gewend dat ik bij uitvaarten er het netste uitzie van iedereen. Bijna, of helemaal. Bij mijn meest recente Laatste Reis tot nu toe was ik zelfs de enige gestropdaste aanwezige, te midden van flodderhemden, spijkerbroeken en wat al niet.
Hoewel ik de Duitse dode vrijwel zeker het minst goed had gekend van alle rouwenden, durfde ik wel de stelling aan dat hij bij leven geen jasjesdasjesman was geweest. Daarom had ik mij voor de gelegenheid als volgt aangekleed: een nette donkerblauwe broek, een net blauw-wit gestreept overhemd met daar overheen een mooi donkergroen vest. Mijn doorgaans witte (dus ernstig foute) sokken had ik speciaal voor de gelegenheid vervangen door donkere. Goed, met mijn schoenen zou je ook een stevige boswandeling kunnen maken, maar er stond dan ook iets dergelijks op het programma. Later, op het kerkhof.
Maar dan: de jas. Daar had ik maar één nette van. Ooit had ik in Amerika in alle haast een terrible ‘begraafjas’ gekocht, maar die had ik allang weer weggedaan.
Mijn dagelijkse jas ging inmiddels steeds meer schuil onder ducttape, daar ik alsmaar geen goede nieuwe tegenkwam. Bleef over de enige nette jas die ik nog had. Detail: de kleur. Hij was, en is: rood. Maar dan ook echt. Ferrari-rood, maar dan zonder glans
Toch zag ik er geen kwaad in, omdat die jas verder zo keurig was. Er stond dan wel niet ‘Ferrari’ in, maar wel ‘Bugatti’. Me dunkt.
Totdat ik binnen kwam in die Duitse kerk. Die was weliswaar veel minder mooi dan mijn jas, maar het was wel alsof men alleen oog had voor mij. En die blikken zagen er niet liefhebbend uit. Alsof er sofort een vers graf kon worden gedolven.
De zoons van de overledene, die er daags tevoren eerder rommelig hadden uitgezien, hadden een metamorfose ondergaan. Hun zwarte schoenen glommen, onder zwartgrijze geklede jassen.
Ik zette mij neer in de kerkbanken en vouwde mijn jas op, binnenstebuiten. Ook de binnenkant was niet echt rouwig, maar rood was-ie niet. Het gaf wat respijt, voor zolang als het duurde.
Daarna, op het kerkhof, was dat respijt voorbij. Daar mijn jas binnenstebuiten dragen was geen optie. Leek mij. Het gevolg was een lange stoet van ruim honderd mensen. Alles, iedereen, in het donkergrijs tot zwart. Op één iemand na. Een scène die vroeg om een drone.
Al zwijgend voortschrijdend in de stoet was mijn buurman een ex-buurman van de dode. Ik besloot mijn heikelheid niet uit de weg te gaan.
‘Ik heb nagedacht over jullie woord Trauerfeier‘, opende ik. ‘Voor ons, niet-Duitstaligen, klinkt dat vreemd. Maar eigenlijk is het juist mooi. Bij een overlijden treur je om het leven dat er niet meer is, en tegelijkertijd vier je het leven dat er is geweest. Daarom past in begrafeniskleding zowel iets donkers als iets bonts’.
Mijn buurman, de ex-buurman, bromde. Iets. Iets dat onduidelijk liet of het beleefde instemming of ingehouden ontstemming was.
Inmiddels ben ik terug, terug in zijn westerburenland. Vanaf daar google ik op ‘Trauerfeier’ en beland direct op de site van het Bundesverband Deutscher Bestatter, de Duitse bond van uitvaartondernemers.
Daar staat het, al in het begin:
Trauerkleidung: Die richtige Bekleidung für die Beerdigung
Es ist üblich, dass Trauergäste entsprechende Trauerkleidung tragen und weder eine grelle oder ungepflegte Garderobe noch besonders auffälliges Make-up tragen. Im Gegensatz dazu wird zurückhaltende Kleidung bei einer Beerdigung bevorzugt. Dieser Kleidungsstil solte bei dunklen Farbtönen anfangen und bis hin zu Schwarz reichen.
Es ist angebracht, dass Männer einen schwarzen Anzug, ein weißes Hemd und eine Krawatte tragen. Wenn Frauen keinen Hosenanzug, sondern Röcke oder Kleider tragen, sollte darauf geachtet werden, dass diese nicht zu kurz sind und zu viel vom Bein zeigen.
Ze hebben dus wel dat mooie dubbelwoord, Trauerfeier, maar aan Feier doen ze niet.
TERZIJDE
Iedereen hield zich aan de hierboven geciteerde richtlijnen, op één onderdeel na: stropdassen ontbraken massaal.
Bij de maaltijd was een coronapas verplicht, maar zonder enige controle.
Het handenschudden leek terug, het omhelzen zeker.