25-02-2025 / Sky News
US joins Russia, North Korea and Belarus to vote against UN resolution on Ukraine war
Hoe kan een blogpost deze week ‘gewoon’ beginnen? Een blogpost over een reisverslag. Antwoord: dat kan niet. Niet na een bericht als dit. Het betekent wat velen al vreesden: het ‘officiële’ einde van een tijdperk, van de wereldorde waarin ik ben opgegroeid.
Het ging om een (te lange) door Oekraïne ingediende resolutie, gesteund door veel Europese landen, waar niemand met het hart op de goede plaats tegen kan zijn. Amerika wel.
Alsof je het Vrijheidsbeeld in volle lengte om ziet vallen.
In Deel 1 van het reisverslag was al sprake van donkere wolken boven de wereld. Daaruit bliksemt het nu.
Toch bestaat de wereld nog. En daarin gebeurde dit:
Hendaye,
Aan het eind van Frankrijk staat de treinreiziger gek te kijken. Hoe nu verder, Spanje in? Een goede verbinding naar het volgende treinstation, in Irun, is er niet.
We besluiten die plaats dan maar over te slaan. Met een soort bovengrondse metro bereiken we San Sebastian.
Het weer is on-Baskisch goed en we wandelen van de metrohalte naar het station.
Israëls stuitte in deze stad al meteen op een processie en een stieren’gevecht’, maar dan met jonge stieren. Als spel. Met jonge macho’s, prachtige meisjes en het ‘hartstochtelijke dezer maagden‘.
Wij, daarentegen, ontmoeten een ouder echtpaar, bezig met een wandeling langs de rivier. Allervriendelijkst. En hartstochtelijk op hun manier, 70+. Teder.
We vragen ze over een enorm, modern gebouw. Pal naast het station. ‘Tabakalera‘ staat erop, met grote letters. Het blijkt een nieuw cultuurcentrum, gebouwd bij een oude tabaksfabriek.
Als we met de trein moeten, waarschuwt het stel, dan is dat nog niet zo eenvoudig. Het station wordt verbouwd en je komt er alleen in via een omweg. Ze leggen het uit, tot de vrouw zegt: ‘Kom, we brengen jullie in de goede richting’.
Het is een vrouw met sjaaltje. Vreemd is dat niet. Er zijn maar weinig Spaanse vrouwen die op pad gaan zonder sjaal en/of das. Vaak stijlvol, altijd netjes. ‘Gewoon omgooien’ is er niet bij.
Haar man, met korte baard, draagt een pet van tweed. Zij is Baskisch, hij komt uit La Rioja, net ten zuiden van Baskenland.
Ze brengen ons verder, en telkens als het moment van afscheid daar lijkt, beslist de vrouw om ons nóg dichter te brengen bij waar we moeten zijn. Sterker, even later staan we gevieren in de lift van de Tabakalera en bewonderen van bovenaf het uitzicht op Donostia, zoals deze stad in het Baskisch heet.
De vrouw wijst ons op de wijk waarin ze is opgegroeid. Nu wonen ze iets verderop. Al lang, maar Baskisch leren is haar man nog steeds niet gelukt. Te moeilijk.
We hebben nog even tijd en bieden onze gidsen koffie aan. De man kijkt naar zijn vrouw met een warme blik. Licht bezorgd. Hij vertelt dat ze kort geleden een diagnose heeft gekregen die aan Alzheimer doet denken.
‘Maar nu is alles nog goed’.
‘En er is liefde tussen jullie’, stellen we vast.
‘Sì!‘
Bij het afscheid worden we door de vrouw omhelsd. Na een ontmoeting van, pakweg, dertig minuten. Door de Alzheimer, of is het echt? Wij denken: echt. Trouwens, misschien ben je mét Alzheimer wel echter dan zonder.
We kijken ze na. De man heeft zijn arm om haar heengeslagen. Zo lopen ze weg. Als een dierbare herinnering.
Het echtpaar naast ons in de trein, is jonger. Ze komen uit Vitoria-Gasteiz, in het zuiden van de regio. Ik confronteer ze met een erfenis van onze vorige Spanje-reis. Toen werd ik op de vingers getikt door een vrouw die er niet mee akkoord was dat ik de Spaanse taal aanduidde als ‘castillano‘. ‘Castiliaans’ was volgens haar achterhaald, meer iets uit de tijd van Franco. Tegenwoordig moet je ‘español‘ zeggen, vond zij, de taal van álle Spanjaarden.
De Vitorianen halen er de schouders bij op. Ze vinden het allebei goed. (Maar het Baskisch misschien nog beter).
Inmiddels regent het, zoals het hier ‘hoort’. Bijna in het station van Burgos, al in de rij om uit te stappen, stokt de trein opeens. Een tijd.
Daar staan we dan. Vlak voor me, een rechtenstudent uit een dorp niet ver van Pamplona. Hij is nog groter dan ik. Een paar pittige pukkels zijn hopelijk de laatste.
Ik vraag hem of hij weleens mee heeft gedaan aan de ‘encierro’, het roemruchte ‘rennen met de stieren’, door de Pamploonse straten. Dat blijkt hij geen vraag te vinden. Ik denk toch niet dat hij gek is?
Inmiddels is het laat en we nemen een taxi. De chauffeur is een vrouw en houdt van haar beroep. De klanten? Die zijn hier prima, bijna allemaal.
Ze zet ons af, pal voor de enorme kathedraal, badend in het licht.

Een gekke plek om te zondigen. En toch gaan we het doen, schuldbewust: we huren een appartement dat eigenlijk bestemd zou moeten zijn voor de mensen van hier. Alle vier woningen op de eerste verdieping worden bezet door toeristen, zoals wij. Vier woningen met vier eigenaars, zo lijkt het.
We streven ernaar in iedere plaats te overnachten in een hotel, een pension, of iets dergelijks, maar dat wil niet altijd lukken. Of, gewetensvraag, zijn we bij het zoeken te gemakzuchtig?
Andere vraag: in hoeverre zijn het ook hotels en pensions die woonruimte ‘stelen’ van degenen die hier horen?
Bij het hotel waar we hier veertig jaar geleden logeerden was dat geen punt. Het was een vijfsterrenhotel buiten het centrum. De locatie van iets onvergetelijks.
Ook toen waren we laat. Gevolg: we betoverden met onze Elegance-‘show’ de receptionist van dienst. Resultaat: hij gaf ons een gratis kamer.
De volgende ochtend hadden we die riante ruimte ontruimd en maakten nog wat foto’s voor onze reportage toen we werden voorgesteld aan de directrice. Een harde dame.
Uit het verslag van toen:
“Ze was onwetend van onze ‘gratis aanwezigheid’, maar wilde ons voor het artikel wel een paar briefkaarten leveren, verkopen… Ze leidde ons rond door de Koninklijke Suite en door een ‘gewone’ kamer. Het was dezelfde die wij net hadden verlaten. “Heel mooi señora“, mompelden we bewonderend, “heel mooi”. Waarna de gezwindheid en discretie van ons vertrek de rest van de reis niet meer zou worden overtroffen”.
Ons appartement van nu is onpersoonlijker dan een hotel. We krijgen degene met wie we contact onderhouden tijdens ons hele verblijf niet één keer te zien. Toegang verkrijgen we via het internet en een code op onze telefoon. Even op het slotje klikken op het smartphonescherm en de deur klikt open.
Ook ontbijt is er niet bij. We vinden het in een café, vlakbij. Een jonge jongensachtige vrouw – of is het een vrouwelijke jongen? – serveert er ons heel behoorlijke koffie met tiptop croissants.
Ze spreekt iedereen aan, en ons erbij, met chicos, jongens. Maar haar op mijn beurt aanspreken met chica, meisje, daar waag ik me niet aan. Wie weet voelt ze zich geen meisje… Een probleem bij talen als de Spaanse, waarbij de uitgangen van woorden direct verraden bij welk geslacht je de ander hebt ingedeeld.
Jozef Israëls, in zijn tijd, spreekt over grote ‘ontnuchtering’ bij aankomst in Burgos.
‘Alles is verward en rommelig (…) haveloos’
Anno 2025 is niets verward en rommelig. Alles even keurig. Niet ook maar één propje op straat te bekennen. Net als in de andere Spaanse steden die we dit jaar en het vorige zagen, heb je als Amsterdammer de indruk van de barbarij in de beschaving te zijn beland.
In Burgos blijkt één ding nog wel onveranderd: Israëls spreekt over ‘de groote, alles verkleinende kathedraal‘. Zo is het nog steeds.

Binnen trof Israëls een jonge monnik die hem rondleidde. Anno Nu is de gids een vierkant met zwarte blokjes. Een mede-bezoekster helpt ons ermee. Via een QR-code downloaden we onze eigen ‘monnik’ op de telefoon, maar dan digitaal.
Toch is het dezelfde vrouw van vlees en bloed die ons onthult wat het graf van ‘De Cid’ hier doet in deze kathedraal. Hoort die grote krijgsheer tegen de Moren niet bij het verhaal van Valencia?
Inderdaad, zo bevestigt de vrouw, maar El Cid was afkomstig uit Palencia, net zoals zijzelf. Met een P dus. Niet ver van Burgos.
De dekplaat van de laatste rustplaats van de Cid ligt er opvallend onopvallend bij. Als een kleine enclave in de reusachtige kerk, net zoals het gebied dat hij bevochten had te midden van het Morenrijk. Tijdelijk. Toch kreeg zijn roem eeuwigheidswaarde, met dank aan het op hem geïnspireerde epische poëem Cantar de mio Cid.

Burgos is de plaats van de ‘asadores‘, ‘roosterplaatsen’, daar waar vlees vurig wordt bereid. Maar ze blijken vandaag dicht, allemaal. Gelukkig, zo blijkt, want nog wel open: Casa Pancho, een even simpele als eerlijke eetgelegenheid. Zo bedoelen we het.
De volgende morgen worden we gewekt door een veegwagen op het plein. Hij veegt terwijl er niets te vegen valt. Dat krijg je ervan, met beschaafde burgers. Een andere gemeentewerker doet iets dat wel zin heeft: hij strooit de trappen, met zout. Het heeft gevroren.
Toch blijven de mensen doen wat ze niet kunnen laten: al smartphonend trappenlopen.
Burgos geldt wel als de koudste stad van het land, maar dat wordt ruimschoots goedgemaakt door de vriendelijkheid van de mensen die we er ontmoeten. Een vrouw brengt ons naar de slager waar we het best chorizo kunnen kopen en daarna tot in het restaurant waar we volgens haar moeten eten: bij Pancho. Maar ‘Die twee kennen we al’, zeggen ze daar.
Eten verbindt, overal, maar in Burgos verbinden ze ook iets onverwachts: platanen.

Ze trouwen ze, lijkt het wel, waarna ze onderling verbonden zijn.

Die avond eten we bij Pancho datgene waarvoor je hier eigenlijk bij een asador moet zijn: lechazo, gebraden zuiglam. Maar een echte asador kan het niet beter, denken wij. Een sensatie. Met jonge Ribera del Duero erbij, in het glas. ‘Keilekker’, zouden de Belgen zeggen.

Ondertussen roept ook het personeel in het belendende tapasrestaurant bestellingen naar de keuken, die door de bediening dichter bij de fornuizen nog eens worden herhaald, tussen hun eigen bestellingen door. En dat alles belandt in de algehele kakofonie foutloos in de hoofden van de kookbrigade. Een wonder.
De obers, De Dikke & De Dunne, lijken wel vrienden. De Dunne komt speciaal afscheid van ons nemen wanneer hij naar huis gaat. Hoe lang werkt hij hier al? ’36 jaar’. Een goed teken.
Schuin tegenover zit een ‘pizza-automaat’. Nooit eerder gezien. Geef ons maar Pancho.

*
De dag erop vertrekken we naar Madrid. Niet met de trein, dit keer, maar met de bus. Waarom ook niet?
‘Waarom niet’, dat zullen we spoedig merken.
