Tijdsbeeld / November 2022
1.
De tram naar het station is vol. We raken erdoor gescheiden. Toch is er, als door een mirakel, nog één plaats vrij. In een tweetje voor de OVDMMEB+. De Ouden-Van-Dagen, Mensen-Met-Een-Beperking, enzovoort.
Oké, voor de gelegenheid wil ik wel toegeven OVD te zijn. Ik neem plaats naast een wat uitgepierde verschijning met een plastic zak. Al spoedig realiseer ik me dat de vrije plaats naast hem wellicht geen toeval was. De man is gewapend met een geurgordel die het missen van een pittig aantal wasbeurten suggereert. Actieradius: ruim twee zetels. Wel handig, in de tram.
Mijn vermoeden, dat ik tot aan het station in zijn gordelgreep zal blijven, wordt bewaarheid. Wellicht is hij op weg naar zijn dagbesteding op CS, een verwarmde plek met reuring inclusief. Verrassend is wel een zekere monterheid waarmee hij afscheid neemt van de conducteur, alsof de twee in beider ‘dienstregeling’ elkaar al jaren kennen.
Op het station stuiten we op een hindernis: we gaan sporen met Interrail, maar onze daardoor afwijkende ‘kaartjes’ staan digitaal op één telefoon. Hoe komen we daarmee door de poortjes? Gelukkig blijkt er zowaar ook nog personeel paraat van vlees en bloed, dat ons binnenlaat.
Op het perron staat de ICE al klaar. Hij staat zachtjes te suizen, terwijl hij nog niet eens beweegt. Als indicatie van wat hij kan, als hij mag. En zodra hij rijdt ziet buiten alles er opeens anders uit. Niet dat de InterCity Express meteen zo hard rijdt, dat niet. Daar is ons kikkerlandje te klein voor.
Verderop komt er in ons setje van vier een vrouw bij. Roodaangelopen. Ook zij had problemen door de poortjes te komen met de code op haar telefoon. De Duitse heeft het er nog warm van. Haar Nederlands is verrassend. Dat komt door haar vriend, een Nederlandse skileraar. NL-skileraar?! Inderdaad, panta rhei.
De Duitse heeft er plezier in Nederlands te spreken. Daarin is ze niet alleen. Naar het schijnt zijn er meer Duitsers die Nederlands leren dan andersom. Veel Duitsers vinden Nederlands leuk.
Zelf komt ze uit Berlijn, maar woont alweer vele jaren in het Zwitserse Interlaken. Een plek waar ze wil blijven. Ook de Zwitsers bevallen haar. ‘Ze zijn relaxt, terwijl de Duitsers… Die zijn zo… strak’.
Ze werkt in het ziekenhuis, in een heel belangrijke functie: ze doet er de toetjes. De helende kracht van lekker. Zin hebben, zin houden in het leven.
Vanuit haar werkdomein heeft ze uitzicht op de klimaatverandering. De helikopters in haar uitzicht vliegen af en aan. Zomer en winter. Met al dan niet laaglandse domkoppen en pechvogels. Dat was altijd al zo, maar het nieuwe klimaat maakt de Alpen gevaarlijker. Steeds meer stenen raken los.
O jee! We zijn bij de grens. Niet dat er een streep in het landschap staat, maar toch. Op Duits grondgebied moeten alle treinreizigers kapjes op. Geen gewone, bovendien. Nee, FFP2 moet het zijn. Die hebben we niet, maar we komen ermee weg.
Naast ons hebben twee van onze landgenoten plaatsgenomen, een middelbare man en een jonge vrouw in een corduroye kruising tussen een tuinbroek en een rokje. De twee horen niet bij elkaar, maar zijn wel gelijkgestemd. Hij is een IT-expert, zij doet aan digitale marketing.
‘Nee’, zegt zij tegen hem, ‘jongeren bereik je écht niet meer met Facebook’. Facebook is passé, TikTok is hot. Niet, trouwens, dat Facebook gauw klein te krijgen is. ‘Ze kopen gewoon op wat wél hot is’.
‘Moet TikTok verboden worden?’, vraag ik me hardop af, iets waarover wordt nagedacht. ‘Nee’, vindt de jonge vrouw in het beige en ze denkt ook niet dat dat zou lukken. Dat neem niet weg dat het tweetal profi’s zich wel degelijk zorgen maakt over de privacy. Sterker, ze sluiten niet uit dat alleen door de conversatie die ze samen hebben, daar in de trein, ze commerciële boodschappen gaan krijgen die op hun gesprek zijn toegesneden.
Wát?! Ik weet niet wat ik hoor, maar hun smarte phones kennelijk wel.
De man zegt iedere week al zijn cookies te verwijderen, de vrouw aanvaardt stelselmatig alleen de functionele. Verder bedient de man zich in de trein doorgaans van een Virtual Private Network, of hij maakt een hotspot. Alles beter dan meeliften op de wifi van de trein, zoals ik.
Nederlanders, stelt hij, zijn in tegenstelling tot Duitsers qua privacy verregaand naïef. In de trant van ‘Ik heb toch niets te verbergen’ laten wij alles maar gaan, terwijl de twee in koor beamen dat wij, doorklikschapen, geen flauw idee hebben van wat ‘ze’ daardoor allemaal van ons weten. Dat gaat ver, héél ver.
Bij het naderen van de pretstad Keulen waarschuwen ze altijd voor dieven. Niet dat wij van plan zijn de trein te verlaten, maar het kan ook gebeuren dat, terwijl je zit te babbelen, er iemand instapt zonder bagage en weer uitstapt mét.
Naast me komt een zwijgzame Duitser te zitten, zijn armen over elkaar. Verder doet hij niets. Behalve dat hij om de zoveel tijd een telefoon checkt. Eén van de twee. Dat zie je wel vaker. Eén privé en de andere voor het werk. Of eentje voor de maîtresse, wie zal het zeggen. Hoewel, hij, een maîtresse?
Twee keer prik ik even in het bastion naast me. Het levert weinig op.
‘Zijn Kölner nu echt leuker dan andere Duitsers?’
Het bastion bromt. Verder dan dat ze leuker zijn dan Düsseldorfers wil hij niet gaan.
‘Mist hij Merkel?’
Hij bromt weer. ‘We koken nog steeds met water’.
Zo, dat was dat. Tot Mannheim.
Wat gaat het toch snel, die ICE! Af en toe tikt-ie de driehonderd aan. Dat we erin zitten is geen toeval. Het is ter ere van het milieu. Of het nu één heli minder kan betekenen in het uitzicht van onze toetjes-prinses, of niet, we moeten ergens beginnen.
En voor je het weet ben je er al. In Zwitserland.