La Traversata / Atto Secondo
De Oversteek / Tweede Bedrijf
De zwemmers die het sterkst zijn ingeschat gaan het laatst van start. Daaronder, zo blijkt, onze vriend voor wie we gekomen zijn. Binnen de kortste keren is hij iedereen voorbij.
Schipper Paolo blikt tevreden naar de lange halen, met kennersblik. Het is alsof het succes van ‘zijn’ zwemmers afstraalt op hemzelf.
Op zijn blote voeten oogt hij oerstevig. Je krijgt erbij de fantasie dat een witte haai van hem een minderwaardigheidscomplex zou krijgen. Niet zozeer dat die haai op die taaie siciliano zijn gebit stuk zou bijten, hij komt er gewoon niet doorheen.

Ondertussen paft hij ketting en gooit daarbij de filters even seriëel overboord. Af en toe roept hij iets naar zijn broer, aan het roer in het andere bootje, met de reddingszwemmer erin.
Oh, wat een zee! Naarmate we verder komen wordt het blauw steeds donkerder. Bijna zwart. Het is iets waar de zwembadzwemmers bij voorbaat schrik van hadden, naast het idee van de diepte. Naar het midden toe meer dan tweehonderd meter. Niet dat je niet ook in een kikkerbadje kan verdrinken, maar toch.
Nu het eenmaal zover is, hebben ze voor dat soort zorgen geen tijd. Het is werken geblazen. Mijn vrees dat ze daarbij misschien te hard van start zijn gegaan, wordt niet bewaarheid. Onze vriend lijkt wel een torpedo.

De omstandigheden zijn ronduit ideaal. Er is vrijwel geen wind. Ook goed voor ons, nog steeds zonder ontbijt. Een lege maag kan makkelijk nóg leger worden bij het varen op een woelige zee.
En wel degelijk, op zo’n derde van de afstand, is het water opeens opvallend onrustig. Korte golfjes staan tegen elkaar op, bewijzen van de botsing tussen de twee verschillende zeeën.
Achter ons worden de tragere zwemmers steeds kleiner. Af en toe stoppen ze zelfs. Zullen ze het wel allemaal gaan halen? Twee uur mogen ze er over doen, maximaal, voordat ze uit het water worden gevist.
Ondertussen schijnt de zon op volle kracht. Zou de anti-kwallencrème ook beschermen tegen de koperen ploert? Hopelijk wel. Van kwallen in elk geval geen spoor. Het jaar ervoor, vertelt Paolo, stikte het ervan. Pfff…. wat een geluk.
Aan de overkant zijn gaandeweg steeds meer details te zien. Strandparasollen, ligbedden… Maar helemaal tot op het strand hoeven we niet, zegt Paolo. Het aanraken van de rotsen vlak ervoor is genoeg.
Voor we er zijn stuift nog één andere zwemmer onze vriend voorbij, die tweede wordt, ex aequo. Niet dat het daarom ging, maar geregistreerd wordt het wel. Samen met de tijd: net binnen het uur.

We juichen ze toe.
Paolo niet. Sterker, hij vloekt, in onvervalst Siciliaans. Zijn broer, die de uitgezwommen zwemmers aan boord had moeten nemen, is er vandoor gegaan. Daardoor krijgen wij onbedoeld onze held erbij. Wel zo leuk.
Direct terug gaan we niet. We blijven nog wachten op de achterblijvers. Dat blijkt even leerzaam als verbluffend. Zelfs Paolo zit ervan te kijken. ‘Kijk die stroming!‘
Hij ziet het aan het water, wij aan de tragere zwemmers. Zij kunnen niet meer aanlanden op dezelfde plek, maar drijven steeds verder af naar rechts. Nog even en ze zouden het kaapje iets verderop voorbij schieten en zo weer uitkomen in open zee.
Zo ver komt het niet. Iedereen haalt het, een wonder. Zelfs het ronde tonnetje.
Daarna varen we weer terug, op volle kracht. Halverwege hervinden we daarbij Paolo’s broer. Paolo schreeuwt hem van alles toe en laat ons tussendoor in het Italiaans weten: ‘Mijn broer is een sukkel!‘ Een beschaafde variant van wat hij die sukkel net heeft toegevoegd, zo vermoeden wij.
Broers, daar heeft hij er trouwens een hele batterij van, ‘omdat er vroeger niets was op tv‘.
We suizen nu over zee. Door hoe lang het nog duurt voor we terug zijn wordt de prestatie van onze held nog indrukwekkender, al is het door de afgedreven zwemmers nu verder.
We landen weer aan. Het is volbracht.

’s Avonds, natuurlijk: het triomfdiner. Buiten, in de zwoele Siciliaanse avond. De Vijf Vrienden, wat hebben ze het goed gedaan. Waar kennen ze elkaar eigenlijk van? Van een zwemclub. Doet dat iets af aan hun prestatie? Helemaal niet. De man die een week eerder het leven liet was zelf een bekende in de Italiaanse zwemwereld. Iemand aan tafel heeft gehoord hoe het ging.
De onfortuinlijke zwemmer stopte even, om te vragen hoe ver het nog was.
Het antwoord: ‘Driehonderd meter nog’.
Alsof dat bericht over het even dichtbije als onbereikbare het laatste zetje was, begaf het hart van de zwemmer het daarop direct, totaal.
Was hij een slachtoffer van zijn trots, van zijn doorzettingsdrang? Door willen gaan terwijl het eigenlijk niet meer gaat? We zullen het nooit weten.
Zeker, hij (52) was voor de dood nog te jong. Maar, terwijl ik dit schrijf, zingt Jacques Brel op de achtergrond: over de manieren van doodgaan die er zoal zijn. Je kan het doen, onbeduidend, achter een kruidentheetje. Of je kan het doen, in volle actie, tijdens het zingen van ‘Amsterdam’.
En één ding is zeker: nergens is een kruidentheetje verder weg dan bij
La Traversata

TERZIJDE
– Jacques Brel: Amsterdam.