‘De Groene Weg’
naar de Middellandse Zee
BESANÇON – CONDES
We pikken de route weer op in Saint-Vit. Al een paar kilometer verderop houden we halt, bij een ‘kapper met humor’, voor een eerste oordeel over ‘zenuwlijden op de fiets’.
Hoe ging het? Goed! Veel beter dan verwacht. Sterker, het lijkt erop dat ik mijn lotsbestemming gevonden heb. Eerst wílde ik fietsen, nu móet ik fietsen. Met mijn hoofd licht naar achteren, om de weg en het landschap te overzien, blijkt dat net de verlichting te geven die ik nodig heb.
Rijdend door de wijngaarden rond Arbois bereiken we Poligny, de zelfverklaarde hoofdstad van een culinair koninkrijk, dat van de Comté, een waarlijk koninklijke kaassoort.
Zo grauw als haar huis oogt, zo flamboyant is Lili. Ze is de eerste in een rij die zal gaan lijken op een trend: gescheiden vrouwen met pit, die al dan niet deels in hun verdere levensonderhoud voorzien door hun huis om te werken tot B&B. Bij het realiseren daarvan bijgestaan door meer of minder begaafde klussers.
’s Avonds maken we kennis met de keuken van de Jura, de streek waarin we nu zijn. In oud-Frans: heavy stuff. Vooral de gerookte worst, de saucisse de Morteau. Om het in stijl te completeren krijg je er aardappelen bij, te overgieten met cancoillotte, een gesmolten kaas.
Een calorieënberg van de buitencategorie.
Verrassend bijpassend, ter verwerking van dit alles, is de lokale witte wijn savagnin. Je ruikt, proeft, en denkt: ‘Sherry!’ Dat klopt in zoverre dat de wijn rijpt onder het gistdekentje dat in de sherrystreek bekend staat als flor. Maar, anders dan sherry, is deze wijn niet versterkt. Er wordt geen alcohol aan toegevoegd.
Toch zijn we nog in verwarring. Wat hebben we nu gekregen? Gewone savagnin, geloven we, voor zover zoiets bestaat. Of is dit de fameuze Vin Jaune, Gele Wijn? Geel is-ie in ieder geval. En puur. Als gewone wijn wordt-ie vaak gecombineerd met chardonnay, zodat het meer drinkwijn wordt. Minder sipwijn.
‘Pardon?’, denkt de oplettende lezer, ‘hij drinkt toch geen wijn terwijl hij pillen neemt?’ Inderdaad, maar één (klein) glaasje savagnin mag een mens niet missen.
De volgende morgen staat Lili erop ons hoogstpersoonlijk uit te zwaaien. Met een kreet van verbazing heeft ze namelijk iets ontdekt: wij, oudjes, rijden op gewone fietsen. Niets elektrisch te bekennen. Net als Vin Jaune zijn we ‘onversterkt’.
Het is hard gegaan. Anderhalf jaar geleden, toen we Deel 1 deden van deze tocht, waren gewone fietsen nog dominant. Nog net. Nu bij lange na niet meer. Praktisch alle Franse fietsers die Lili tegenwoordig voorbij ziet komen rijden elektrisch, zegt ze. De enige uitzonderingen: een paar noorderlingen, zoals wij.
We slaan proviand in voor de lunch bij de lokale charcuterie-traiteur. Een paradijs. Wat een kwaliteit! We zouden niet weten waar we in Amsterdam iets zouden kunnen vinden van hetzelfde niveau.
We gaan klimmen, meteen vanaf de start, richting het hoogste punt van de hele Groene Weg. Dat klinkt indrukwekkend, maar we koffiemolenen moeiteloos omhoog. Conclusie: we kunnen nog wel wat.
Boven wacht ons een hoogvlakte, met groene weiden, gele paardenbloemen en roodbonte montbéliardes, de koeien die niet weten dat ze daar staan voor een goed doel: de productie van Comté.
Het kon niet uitblijven, daar zijn ze dan: de eerste andere NL-fietsers die we zien. Ook GW’ers, Groene Weggers. Ze logeren bij ons in het hotel. Zij ‘elektrisch’, hij niet. Dat hoeft zo gek nog niet te zijn, om eventuele kracht- of futverschillen te nivelleren.
We zijn in Pont-de-Poitte, een klein plaatsje. Groot genoeg voor een kiné, een fysiotherapeut?
Zeker, zelfs voor een complete praktijk. Mooi, de zenuwpijnen in mijn achterhoofd doen namelijk de spieren eromheen overgaan in Alarmfase 3. Minder mooi: ‘Zonder afspraak komt u daar de komende zes weken niet aan de beurt’, zo weet de vrouw die ons vertelt waar het is.
Ik fiets erheen en tref er een uitgestorven praktijk. De vijf(!) kiné’s die er werken zijn allemaal met vakantie, vertelt de enige aanwezige in het pand. Het is bijna 1 mei, de Dag van de Arbeid waarop in Frankrijk niemand werkt.
‘En u dan?’
‘Ik ben osteopaat’.
Even later gaat hij me te lijf. ‘Gewone doktoren zijn wat beperkt’, stelt hij. ‘Degene die u eerder zag zei dat uw zenuw beklemd is door te strakke spieren. Maar waarom zijn die spieren strak? Daarvoor moet je bij het begin beginnen’. Onderaan. Als Montessori-kind zie ik daar wel wat in. Daar bouwden we in de kleuterklas blokkentorens.
Osteopathie is in Frankrijk wijdverbreid en goed gereguleerd. Afstervend probleem daarbij: degenen die het al waren voor er regels kwamen mochten het blijven. Chiropractie, daarentegen, zegt mijn ostéo, is nog steeds een soort ‘wildwest’.
Zelf maakt hij in elk geval een prima indruk. Hij corrigeert me van de voeten tot aan de nek en onderwijst me ondertussen over zijn mede-Jurassiens.
De ‘Jura-mens’ (m) is vóór alles rural, landelijk. Zijn leven = jagen (of vissen) en klussen. Dat laatste aan het eigen huis en, in geval van nood, als daar niets meer aan valt te doen, dan aan dat van de broer, de zwager…
Mijn eerste behandelaar laat me gaan. Tot aan het rampgebied, daar waar de pijn zit, ben ik door zijn interventie al ‘een verschil van dag en nacht’, oordeelt hij. Maar, zo drukt hij me op het hart, binnen enkele dagen moet een collega verderop zich storten op het topje van mijn ijsberg. Als het daarna niet meteen veel beter gaat, zo is zijn voorspelling, dan wordt het een lang verhaal.
Zeker is één ding: vanaf hier is mijn opschrijfboekje leeg. Mijn hoofd buigen, om aantekeningen te maken, gaat niet meer. Remedie, voor zolang als dat nog gaat: de dictafoonfunctie van het platte, maar razendsmarte ding waar ook onze route op staat..
We rijden verder en lunchen in een bushokje, annex ‘buurtbieb’. Daar rijdt een volgend stel GW’ers voorbij, zonder ons te zien. Zonder wat dan ook te zien, zo lijkt het wel. Ze ‘stoempen’ omhoog, de neuzen op het stuur. Heel vreemd is dat niet. Er volgt een stukje van 11%, voor ons op het randje van wat we met bagage nog aankunnen.
In Cernon treffen we de stoempende GW’ers in stilstand. Ze zitten in hetzelfde hotelletje als wij. Doorgewinterde fietsers zijn het, die hun reis tot in detail hebben voorgepland. Ze gaan ‘maar’ tot aan Avignon, iets dat ook andere GW’ers wel doen. Wij niet. Wij stoppen pas wanneer de Méditerranée tot aan onze kettingen staat.
Voor het diner kuieren we wat door het piepkleine plaatsje. Onder het rustgevende geluid van koeienbellen bestuderen we het mededelingenbord van de gemeente. Er staat iets bij dat ook wel eens over ons zou kunnen gaan. Er wordt gewag gemaakt van een wegblokkade. Op onze route, zo lijkt het wel. Omweg: dertig kilometer.
Maar nu speelt onze langjarige ervaring met Italië ons parten. We zijn eraan gewend dat dat soort mededelingen er ook nog hangt als de ophanger ervan al lang te rusten ligt op het belendende kerkhof.
Zonder zorgen begeven we ons aan tafel, hoewel… We zijn in Frankrijk 2.0. We hadden gehoopt op een klassiek Frans menu, maar komen bedrogen uit. Het is vrijdag. Visdag? Nee, pizzadag. Iets anders komt er vandaag de keuken niet uit.
Het lijkt alsof ook de weergoden zich teweerstellen tegen deze nieuwigheid. Donder en bliksem. Stortregens in de nacht.
De volgende ochtend gaat het andere NL-stel al vroeg op pad. Ze hebben volgens hun vaste programma negentig kilometer voor de wielen. Wij niet. We vertellen van mijn probleem, een perfect excuus om het rustiger aan te doen.
We dalen, langs een stuwmeer. Er zit aardig wat water in. Met de algehele droogte valt het in dit deel van Frankrijk nog mee. Ook vandaag dreigt de lucht.
Maar vooralsnog peddelen we moeiteloos voort. Rechts komt een berghelling in zicht die ten prooi is gevallen aan een bosbrand. Toch oogt het resultaat opvallend wit. Tussen de verkoolde bomen domineert een kalkhoudende ondergrond.
Even later, een bord: ROUTE BARRÉE. Een kleiner bord met Déviation wijst naar links. Dus toch. De weg verderop is dicht. Door de brand natuurlijk. Ai! Dertig kilometer extra, nee toch?
Een man staat voor zijn huis, tegen de achtergrond van de kaal gebrande helling. Hij aait zijn honden, jachthonden. Aha, een echte Juraman! Maar nee, zij en hij jagen niet.
We vragen hem hoe serieus we het doorgangsverbod moeten nemen. We komen weliswaar uit een klein landje aan de Noordzee, waarvan de bewoners niet altijd even volgzaam zijn, maar toch. Het heeft de nacht ervoor hard geregend, waardoor eventuele risico’s eerder toegenomen zijn. Ook het huisje van de niet-jagende Jurassien ziet er tegen de bergwand onrustbarend kwetsbaar uit.
Wat te doen? Wat vindt hij? ‘Ik heb ook wel anderen gezien die het deden’, zegt hij. Garanderen kan hij niets, maar een kans geeft hij ons wel. Niet zozeer op overleven, maar om door de versperring te komen. Omdat het weekend is. Er wordt niet gewerkt. Wellicht is er niemand om ons te stoppen.
We gaan het proberen. ‘Als u morgen in de krant leest dat er deux hollandais minder zijn, dan…’
De ‘jager’ grijnst.
Terzijde
Even een ‘beleefdheidstussenstand’ opnemen, of is die stand voor eeuwig?
De osteopaat zou mijn zoon, misschien zelfs mijn kleinzoon kunnen zijn.
Kan ik hem dan tutoyeren?
Antwoord: ‘Nee’.
‘Maar ik zal het u niet kwalijk nemen als u het toch doet’.
‘Omdat ik een buitenlander ben?’
‘Inderdaad’.