De drie grote wielerrondes van het jaar zijn voorbij, Giro, Tour en Vuelta. Daarbij rijden de wielrenners door respectievelijk Italië, Frankrijk en Spanje. Al veroorloven ze zich soms meer of minder absurde uitstapjes in het buitenland, terwijl ze in eigen land hele stukken overslaan. Het parcours loopt daarbij simpelweg langs de meestbiedenden.
Al eerder is op deze site een vergelijking opgenomen van de Ronde van Italië en die van Frankrijk. De eerste heeft namelijk last van een minderwaardigheidscomplex. De Giro wordt eerder in het jaar gereden, maar staat op het prestigepodium een treetje lager dan de Franse ronde.
Een foto van niks, en toch was ik er maar wat trots op:
Jan Janssen, één dag voor het winnen van de Tour de France in 1968.
De Ronde van Spanje moet het doen met brons.
Er is niemand die deze medailles verdeelt en toch weet elk land zijn plaats. Lekker zit ze dat niet, bij de nummers twee en drie. Vandaar dat er bijvoorbeeld Italianen zijn voor wie geen col te hoog is om op papier te bewijzen dat de Giro zwaarder is dan de Tour. In zoverre heeft dat geen zin dat de zwaarte van een ronde niet alleen wordt bepaald door het parcours, maar ook door het deelnemersveld en de manier waarop er wordt gereden.
Wat dat laatste betreft is overigens het vermelden waard dat de Giro 2019 met meer dan 3500 kilometer ruim honderd kilometer langer was dan de Tour en de gemiddelde snelheid van beide winnaars vrijwel gelijk uitkwam, op ruim 39 km/h.
Ook vlak al zwaar:
Tom Dumoulin in de leiderstrui van de Giro 2016, even voor zijn opgave wegens zadelpijn.
Ik kan me alleen niet aan de indruk onttrekken dat de nummers 2 en 3 van het Grote Ronden-circus steeds fanatieker worden in hun pogingen de nummer 1 naar de kroon te steken. Dat lijken ze te willen doen door hun parcoursen nóg zwaarder te maken. Daarbij is het streven de etappes te larderen met schier onmogelijke stijgingspercentages, tot aan wel 25%. Hellingen waarop gewone stervelingen simpelweg tot stilstand komen.
Daarbij kan je nadenken over de vraag of wij, als wielerpubliek, niet zo gek ver verwijderd zijn van degenen die in heel andere circussen naar de gladiatoren keken, of naar Christus aan het kruis. We kijken graag naar het lijden van anderen, in de heerlijke wetenschap dat wij die anderen niet zijn.
Zeker, ook ik kijk graag naar een Spaans gepeperde bergetappe, maar we gaan nu soms toch wel over het randje. Er zijn beklimmingen bij die al ‘over the top’ zijn voor je bij de top bent.
Terwijl we ook nog eens blijven eisen dat de wielergladiatoren alle ‘middelen’ laten staan.
TERZIJDE
De Giro kent al monsterlijke beklimmingen zoals de Zoncolan, met stukjes van boven de 20%.
Ook de Spaanse Angliru haalt dat. Los Machucos komt zelfs op 25%
Hierbij gaat het om kortdurende maxima. De Giro schijnt nu echter te azen op de Monte Lussari, met een gemiddelde van boven de 20.
Volgens de berichten wordt erover gedacht om de weg iets aan te passen, zodat het net een tandje minder erg wordt, maar toch. Het past in de trend van het speuren naar excessen.
Boven een bepaald hellingspercentage wordt het ook moeizaam de gemotoriseerde karavaan boven te krijgen.
Om over de extra milieuvervuiling maar te zwijgen.
De Vuelta van 2019 was iets korter dan de Tour. De gemiddelde snelheid van de winnaar was ook hier vrijwel gelijk met de andere twee ronden.
Opvallend veel religieuze bestemmingen bieden de steilste wegen richting de hemel.
Vorige maand bereikte Felice Gimondi de hemel zonder te fietsen.
Zie: De Eed.