1883
Om te sterven zijn er beroerdere plekken. Richard Wagner doet het in het Palazzo Vendramin Calergi, aan het Canal Grande.
1894
De Nederlandse schilder Jozef Israels vertrekt met zijn zoon Isaac en diens vriend de dichter Frans Erens per diligence voor een rondreis door Spanje. Tijdens zijn Brusselse tussenstop hoort hij dat er die avond een opera is te zien, ‘Tristan en Isolde’.
Wanneer de lichten er weer aangaan zijn de stoelen naast Jozef leeg. Isaac en Frans is de Wagner-marathon teveel geworden.
1982
Een vriend, Wagneradept en serieel Bayreuthganger, noemt zijn zoon Tristan.
1985
Ik vertrek met een andere vriend, een fotograaf, om de voet- en diligencesporen van Israels na te volgen voor een Nederlands tijdschrift.
Eerst even navragen wat er in Brussel is te doen. Is het echt waar? Ja.
Nog tijdens het eerste deel kijk ik opzij. De fotograaf slaapt.
2018
Tristan en net-niet-zijn-Isolde rukken op naar de Amsterdamse Stopera. Ik ook.
Het wordt mijn tweede, na die van toen, in Brussel. Maar anders dan toen kan ik dit keer gewoon toeschouwer en -hoorder zijn, zonder een project om aan te denken.
Even kijken, hoe zat het ook alweer? O ja:
Tristan = Hoe doe je over een kort verhaaltje ruim vier uur?
Antwoord: met kunst- en vliegwerk. Daarbij zit het mooiste aan het begin en aan het eind. Dus Tristan is ook: hoe kom je door de tussentijd? Onder meer door te kijken. Ook daarom is een goede enscenering van groot belang.
Hoewel… niet bij de ouverture. Daarin moet maar één ding spreken: de muziek. Maar op het Stopera-toneel rijden enorme decorstukken storend heen en weer. En wat erger is: ze laten van zich horen. Kortom, twee doodzondes bij de start.
Dan de kostuums. We bevinden ons in een gebouw waar onderin het Nieuw Amsterdams Peil monumentaal staat aangegeven. De operazaal bevindt zich daar boven, maar toch is het peil van de kostuums ruim onder N.A.P. Dodelijk saai is al dodelijk genoeg voor een evenement waarbij ook het oog urenlang wat wil. Maar ook dit blijkt erger te kunnen.
Tristan komt op in de tweede acte. Ik krijg bijna een stuip. De trotse ridder, aanbeden door de schone Isolde, verschijnt in een soort stofjas, alsof hij zich opmaakt zijn plumeau te pakken om in het depot van de Hema de vazen af te stoffen. Of nee, is het misschien toch een regenjas, uit de mislukte collectie van C&A, die van 1964? Hij draagt er bovendien een broek bij die alleen door een slechtziende kan zijn gemaakt.
Heeft er ooit op aarde een minder sexy uitgedoste ridder rondgelopen? Vast niet. Tristan hiermee het toneel op sturen is ronduit crimineel. Je denkt: ‘T & I zijn op elkaar gevallen door een liefdesdrank, maar nu moet Isolde daarvan aan het infuus’. En ondertussen moet onze heldentenor zich vocaal zien uit te werken boven een uiterlijke indruk van Oen Nr.1. Dat hem dat toch lukt is een bewijs van zijn eminente kwaliteit.
Trouwens, alle zangers zijn uitstekend. Maar ondanks dat is er iets dat me bij mijn eerste Tristan nog niet was opgevallen. Dat je denkt: ‘Als die zangers nu eens vaker hun kop zouden houden, dan konden we de muziek beter horen!’
De lezer, daarentegen, sist nu: ‘Die zang, sukkel, hoort er juist bij’. Dank u, dat wist ik al. Het is alleen dat je gaandeweg steeds meer in de gaten krijgt hoe mooi de ‘onderliggende’ muziek is en hoe goed het orkest die muziek speelt. In het begin was ik nog afgeleid door de decorstukken die zo nodig mee moesten doen, maar inmiddels heb ik door dat het orkest niet gewoon goed is. Het is steengoed. Geweldig. Het lijkt erop dat, diep in de bak, een paar cellisten in het heetst van de strijd met elkaar zitten te geiten, maar het maakt niet uit. De kwaliteit gutst over de rand van de bak de zaal in.
We zijn toe aan de tweede pauze en lopen twee kennissen tegen het lijf. Ze spreken de hedendaagse woorden: ‘We trekken het niet meer’. Ze gooien de handdoek in de ring, ze vinden het te statisch. Ik kan ze geruststellen. Al ruim een eeuw geleden deden een beroemde schilder en een dichter hetzelfde.
Ik meld het belendende echtpaar in de zaal dat onze kennissen er vandoor zijn gegaan. De vrouw, ontsteld: ‘Wat zonde, als je al hebt betaald!’
De introductie van de derde acte. Madonna buona!, wat zijn ze goed. Welk orkest is dit eigenlijk? Het Nederlands Philharmonisch. Onder leiding van Marc Albrecht. Van wie? Dat krijg je als je een paar decennia niet oplet.
Als niet-kenner heb ik het voordeel met pertinente stellingen te kunnen komen. Voilà: deze Tristan kan niet beter. Anders, zeker. Beter niet.
Vanaf 1858 bezocht Wagner Venetië meerdere keren en werkte er ook aan zijn Tristan.
Zoals bekend is opera zonder de dood als erwtensoep zonder erwten. Daarbij is euthanasie ten strengste verboden. Tristan is zelfs bij het begin van het derde deel al dodelijk gewond en moet het dan nog zien uit te zingen tot het eind. Sterker, hij doet er nog een schepje bovenop. Het toneel ligt bezaaid met zwerfkeien. En wat doet Tristan? Hij tilt er in terminale toestand gewoon al zingend nog een van op.
(Ondertussen bedenk je dat die keien na afloop nog goed van pas kunnen komen, voor het afzinken in de Amstel van alle hoesters).
Maar wat te doen aan die onbalans, aan het feit dat zo’n orkest te vaak tweede viool moet spelen, als gespreid bedje voor dominante zangers? Ook nog eens half verscholen, daar in die bak.
Je piekert je suf. Schrappen in de tekst? Nee. Het verhaal moet toch worden verteld, hoe langdradig ze het ook doen. Tristan is al dood, Isolde bijna, en dan pas weet ik het. Ja!
In het vervolg doen we het zo:
Het orkest op het toneel en de rest in de bak.
Zou Richard ooit gelachen hebben?
TERZIJDE
Eerder verscheen op deze site een stuk over het Stoperagebouw.
Voor meer opera zie:
‘La lirica all’aperto’
‘Salome in Palermo’
‘Strandzand & Rossini’
‘Festival van de vergeten muziek’
in Cacciucco, het boek.
Wagner omschreef Venetië als ‘de koudste stad ter wereld’.
Verrassend? Zie: ‘Om te rillen’ in Cacciucco, het boek, p.156 e.v..
*
© Joost Overhoff